Heinrich Fiedler, Julius Röntgen (Concertgebouw, kleine zaal)
Dat het samenspel in het Concerto van Bach, voor twee fluiten, viool en klavier vrij juist en als 't ware geroutineerd leek, doch verre van nauwkeurig klonk wat de verhouding der stemmen betreft, en vooral viool en fluiten elkaar onophoudelijk overschaduwden (men luistert gemakkelijker en liever naar vol orchest) dit vergeten we eer dan de kleurlooze behandeling der Arcadische instrumenten. Wat blijven de indrukken schaarsch en hoe wonderlijk doet dit aan bij deze in polyphoon opzicht zoo rijke techniek. Hoe ver staat de slot-fuga van de tegenwoordige en vóor-Bachsche fantasie en de traditioneele menschelijkheid! En wat Richard Wagner van Bach zei: dat hij enkel voor zich zelf componeerde en hoogstens zijn vrouw nu en dan een pleizier scheen te willen doen, - het is even toepasselijk op de kamermuziek van Händel. De sonate welke de heeren Fiedler en Röntgen te samen voordroegen (eene korte!) drong evenmin door tot ons gemoed als de muziek van zijn grooten tijdgenoot; want dat men deze composities als meesterwerken moet beschouwen, het kan niet ontkend worden. Wij echter kunnen er niet meer inzien dan dansmuziek voor koning Frederik, een te slaafsche onderwerping en eerbetoon van Godin-Rede. Zelfs de verstandelijkste combinaties van een Obrecht of Ockeghem, middeleeuwers, geven niet zoo koele en eenvormige impressies.
Van de uitvoerenden loven wij gaarne de heeren Maurits Spoor en Henri Mok, fluitisten; de toon van Mok is fluweeliger, van Spoor juister; Mok's voordracht warmer, die van Spoor precieser; beiden echter zijn goede blazers. Heinrich Fiedler speelde nog eene aria van Raff en wanneer de muziek minder antiquarisch gekleurd was (hoe is 't mogelijk? een tijdgenoot van Wagner!) dan hadden we met ingenomenheid geluisterd naar dien streek en toon, want wie begeert niet eens even gracieuse charme? Maar het bis dat de violist zich te fluks toeëigende, we verlangden 't niet. Julius Röntgen echter spande de kroon; al stemde Fiedler zijn instrument in een zachte passage wat al te luidruchtig, de aandacht bleef geconcentreerd op Röntgen; daarom vingen we aan met dezen Musaeus, die zijn eigen compositie (opus 20 met een ‘boerenliedje’ als Scherzo) weer geestig wist te illustreeren. Zijn genie wordt niet miskend en de lezer zal wel geraden hebben, hoe hoog hij allen in de wolken bracht.