[Mahler Symfonie nr 4 (Alida Loman, sopraan), Franck Variations symphoniques (solist Raoul Pugno) o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Waarin zullen we Gustav Mahler roemen, ditmaal, na zijne wonderschoone en onvergetelijke Vierde Symphonie, ten uitvoer gebracht door Mengelberg? We hooren hier in het Concertgebouw muziek uit alle regionen en alle tijden. En zie! Is het niet alsof alle stijlen, te verstaan als individualiteiten, particularismen, te samen storten en samenvloeien tot verbazingwekkende eenheid, eene synthese, als in den loop der muziekgeschiedenis slechts enkele malen plaats vond? Mahler vertegenwoordigt Beethoven, Haydn en Schubert, hij is leerling van Bruckner, wiens vormen hij aetheriseerde, hij is de vervolmaker van Berlioz' droom, den bond van muziek en gedachte, levens den voleindiger van Berlioz' orchest; Mahler is de tijdgenoot van Richard Strauss en hij leerde van diens zeldzaam intellect; kende hij Debussy? Er is waarlijk analogie, zij het dan geen technische. Alle eigenschappen vindt men terug in Mahler, die ook kon weergeven alle stemmingen der wereld, het kreunen van den chaos (3de symphonie) en het opbloeien der teerste liefelijkheid. Maar de lezer gelieve niet te veronderstellen dat men zulke ontzagwekkende veelzijdigheid hoorende kan waarnemen. Dan zou Mahler geen kunstenaar zijn. En inderdaad, er moet voor zulke wijd-strekkende analyse een weinig geredeneerd worden. Want al deze klanken, rythmen en harmoniën, ze duiden slechts op eene bijna niet te omvatten individualiteit. Van ‘reminiscentie’ in welke beteekenis ook, treft men bij dezen Groote geen spoor.
Hoe zal men zijn genie prijzen? De vorm. Is er mooiere en diepzinniger ideeën concentratie denkbaar, dan b.v. in deze vierde symphonie? Kan men zich eene zoodanige verscheidenheid, welke tegelijkertijd geleidelijkheid is, volmaakter verbeelden? Hoe resumeert hij de geheele symphonie in het slotdeel, hoe rijk van vinding is de inhoud van den eersten allegro! Schijnt het echter niet, dat de intensiteit der indrukken wil culmineeren, en die is groot en onbegrijpelijk, op de rustpunten?
Over de ziel der muziek spreken, dat mocht gelden als een soort van profanatiee[n] we zwijgen. Men stamelt: Pulcher hymnus Dei homo immortalis; ja, dit is de stem van het adagio! Weerklinken hier niet de middeleeuwsche contrapuntisten en worden ze niet overtroffen? Daar beleven we het licht der eeuwen en de eeuwige lente. Hoe innig, hoe hartstochtelijk, stil, verzonken, deinend op klokkengelui, maar zoo roerend, dat de adem stokt. En wanneer men peinst over de recente mogelijkheid van Mahler's miskenning en negatie, dan komen de woorden van een Fransch schrijver (aan wien ik bovenstaand citaat van Lactantius ontleende) voor den geest ‘il est des êtres ainsi constitués que, même au milieu des flots de lumière, ils ne peuvent cesser d'être obscurs. Ce sont les âmes épaisses et profanatrices, vêtues de hasard et d'apparences, et qui passent, murées, dans le sépulcre de leurs sens mortels.’ Hij zegt vooraf: ‘C'est la mystérieuse Loi!......’ Er mag nog op gewezen worden, al sloeg de meening om, ten opzichte van Mahler - nu hij dood is.
Men zou deze klare en ondoorgrondelijke symphonie altijd opnieuw willen hooren en men veroorlove ons de opmerking, dat deze herhaling laat genoeg komt. Maar wie durft er over klagen, daar men Mengelberg, het is nog niet lang geleden, ontgoochelingen niet gespaard heeft? Ligt het soms aan de hoorders, dat Mahler's tijd aangebroken schijnt, ligt het soms aan de journalisten? La mystérieuse Loi!......
Het is daarom niet overbodig den dirigent dank te brengen. Hem hebben we toch in de eerste plaats toegejuicht. Welk een verschil met Gustave Doret! Het is toevallig, dat beiden metrisch dirigeeren; maar zal het niet langzamerhand duidelijk worden met welk een strakke zelfbeperking en artistieke bezonnenheid Mengelberg (in tegenstelling tot tallooze anderen) zijn orchest leidt en de subtielste prosodie volgt? Wat treft het meeste bij dezen kunstenaar? Dat hij zich bij composities, welke de schoonheid het minst nabij komen, inspant en zijn eigen aanvullende persoonlijkheid naar voren brengt; men constateert het tegendeel bij meesterwerken en duidelijker ziet men hem terugwaarts trekken, naarmate hunne waarde stijgt. Zoo gaat Mengelberg op in de muziek. Hoe jammer, dat la mystérieuse Loi ook zijn genie belemmert.
We vermelden in 't voorbijgaan mevrouw Alida Loman, die den sopraan solo ‘Das Himmlische Leben’ even voortreffelijk zong als de vorige maal. Dit is misschien wel niet geheel juist, maar de indrukken waren ten slotte even sterk. We gelooven dat de muziek van Mahler de eenigste moderne is, welke in hooge mate onafhankelijk blijft van de gewone détails der reproductie, als een ‘geest’ haar drijft.
Ook over Raoul Pugno moeten we, tot onzen spijt, kort zijn. Het viel niet gemakkelijk na Gustav Mahler's muziek de ‘Variations symphoniques’ van César Franck onmiddellijk op te nemen. Men voelde zelfs de nawerking nog toen het derde klavier-concert van Beethoven begon. Wil men dus een nieuw bewijs van Pugno's muzikale macht? We beleefden de Romantiek van Beethoven's Largo (eene geheel andere den de Romantiek van Mahler) als eene werkelijkheid. Pugno speelt slechts in grooten stijl. Ook hij heeft geen particulariteiten evenmin als Messchaert. 't Is nog lichter en fijner gekleurd dan bij Cortot. Het klinkt alsof hij geen bas kent. Alles is geconcentreerd tot een verrukkelijk middelpunt, het zonnige, Italiaansche geluid. Deze klavier-toon ‘zingt’ dan ook.
Het concert was even druk bezocht als de uitvoering der ‘Kindertotenlieder,’ welke we onlangs vermeldden. Het applaus telkens onafhoorbaar.