Gustave Doret [Saint-Saëns Symfonie nr 3, Beethoven Symfonie nr 6]
Verondersteld, Gustave Doret verlangde zijne macht te toonen - dan had hij nauwlijks een geschikter werk kunnen kiezen dan de Derde symphonie van Camille Saint-Saëns. Deze compositie, gebouwd op het motief waarmee de Dies Irae inzet, het leidmotief, gelijk Vincent d'Indy beweert, dat bijna 't geheele oeuvre van Saint-Saëns doortrekt, deze compositie bevat eene kiem van genialiteit en ontzaglijkheid en het ligt niet in ieders bereik ze te voorschijn te brengen. We hoorden het werk nog niet lang geleden onder leiding van den heer Dopper en toen scheen alle nadruk op de niet gelukte passages te vallen, maar gisteren, wijl Doret een demonisch vuur sloeg uit den harden steen, laaide zijn vlam zoo hoog en zoo plotseling, dat men zich verheugde in den gloed - en demonisch werd...... wat hebben we Doret toegejuicht!
Hij is dus een echte dirigent. Gij zult wel gemerkt hebben lezer, die dit merkwaardige concert bijwoonde, hoe ongelooflijk dikwijls Saint-Saëns, vooral in de finale dezer derde symphonie de impressies ‘stuk slaat’, men zou zeggen met voorbedachten rade, en waarlijk ‘theoretisch’ blijft alles in den haak, de vorm volmaakt en klaar, doch, eilaas, de indrukken stormen op elkaar in, zij botsen en de apocalyps van dezen strijd is te kort en onvoldoende. Maar wat ik u wil laten bewonderen: hoe handig, onvergelijkelijk bedachtzaam, overwogen en geweldig, Gustave Doret de groote visie, waar de componist haar opnieuw kaleidoscopeerde, hoe de dirigent ze vernieuwde en versterkte. En daar Saint-Saëns dit meermalen doet, alsof ze hem magnetiseerde, gelijk ons het onbereikbaarde overkrachtig aantrok, want telkens was 't leedwezen diep, daarom moest Doret dikwijls den sprong doen en telkens wijder. Leek hij ons daarom een verlokte, een vrijwillig gekwelde door eene aangeboren energie en verlangen, een heldhaftig wikker, een modern mensch, die zijne oogen niet kan of durft sluiten, omdat hij ongelukkigerwijze vele twijfels doorstaan heeft, en die de begeerlijke, zeldzame rust mist? We mogen nog niet oordeelen over dit vaag vermoeden. Doch al bewonderen wij Gustave Doret in de hoogste mate, al vereer ik hem bijna, het worde niet ontkend, dat we niet konden verzinken in het allereenigste dat hyperbolisch gesproken in een mensch aanbiddenswaard is, de ziel. Het scheen me dat zijn wil (of verstand) actiever was, dan zijn psyche.
Hebt gij ook gemerkt lezer, dat hij in den laatsten allegro zijn stok haast verloor, maar hem vlug opving in beide handen en het snelle tempo verder dirigeerde als ware zijn fougue niet gestoord? We zijn aan 't bewonderen en dan telt zulk eene nietigheid! Het gold immers eene rumoerige, felle en zeer schokkende passage; Doret vergat zich zoodanig dat hij zijn stok kon verliezen, hij was zich tegelijkertijd zoo verwonderlijk bewust dat hij hem kon grijpen: ook eene dergelijke bewustheid is modern. Zij is een verschijnsel (eene afdwaling?) door Engelsche ‘wijsgeeren’ in Europa gebracht, door vele Fransche schrijvers litterair ontwikkeld; dezulken werden modisch en het stelsel drong zich verder en, verder in den geest der menschen, misschien worden sommigen er al mee geboren! Maar hoe het zij, hier woonden we een der verbazende kunststukjes bij, waartoe 't in staat stelt en men zag hoe het te stade kan komen.
Het mocht in zekeren zin gemakkelijk lijken een triomph te behalen met Beethoven's Egmont-ouverture en de Pastoraal-symphonie; we hebben in ieder geval pas duidelijk kunnen beseffen bij Saint-Saëns wat Gustave Doret beteekent als kunstenaar. Zie wederom de finale dezer compositie en beschouw de doorvoering van het hoofdthema: dit is een van die elementaire melodieën, welke men terugvindt in de geheele muziekgeschiedenis; in 't Gregoriaansch wordt ze ontelbare malen gebruikt als intonatie, de oude contrapuntisten wendden haar aan met een onuitputtelijke voorliefde, men ontmoet ze als cantus firmus in alle theoretische handleidingen, om er contrapunten bij te schrijven, Mozart koos ze als hoofdthema voor den Credo van zijn Mis in fa, voor een van zijn strijkkwartetten, voor zijn 33ste en zijn Jupiter-symphonie, waar nog? en Saint-Saëns schrikt er niet voor terug die lotsvaste notenvolging opnieuw te fugeeren in een Finale. De inzet treft dan ook niet bijzonder. Men kent de melodie en bemint ze als een idee, dat we meedragen door het leven. Maar men verwondert zich dat Saint-Saëns, man van zijn tijd, het thema behandelt als plain-chant, terwijl hij in zijn Dies-irae-figuratie (hier triolen) zulke onverwachte en golvende rythmen weet te combineeren. De stemmen zetten ook wat conventioneel in, en de orchestratie, vooral de aanwending der trombone, schijnt niet meer scrupuleus overpeinsd en geslaagd. Vanwaar dan langzamerhand die glans, eerst lichtelijk, later allengs magnetiseerend? Schoone, klankrijke en melodieuse passages treft men aan in deze symphonie, doch slechts deze zal men waardeeren als een zoo wilssterk dirigent ze voordraagt. Men werd geslingerd van Oost naar West en de kalmte der apotheose duurt kort, doch men beleefde niettemin grootsche ontroeringen en Doret droeg ze in de handen.
Hoe hij dirigeert? Zijn pols is lenig en bij zachte stille passages ziet men enkel den stok bewegen; de mechaniek van den elleboog en van het schoudergewricht is even los en beweeglijk, hij weet ze gymnastisch te benutten en laat de expressie der gebaren doel blijven; maar de beweeglijkheid is zoo afgerond en metrisch-alleen, dat we dachten: het moet voor den speler, die niet aan hem gewoon is, moeilijk zijn hem te volgen, want men houdt hier van ‘vierkant’; hij dirigeert verder met op-en-neerwaartsche rukken der schouders, als hij met beide armen de maten gesticuleert. Hij is een hoekige figuur, hij schijnt een joviale, bruuske en militante aard te hebben, zijne rythmiek (eigenlijk ‘metriek’) is zorgvuldig, bovenmate gemarkeerd en origineel. Welk een nieuwe kleur bijvoorbeeld, wist hij te geven aan de ‘scene am Bach’ uit de Pastorale door de triolen-begeleiding te accentueeren, zooals Beethoven ze phraseerde, met een zwaren klemtoon, op iedere derde. Dit veroorzaakte een eigenaardige mengeling, een veelvoud van beweging, gelijk die enkel de middeleeuwsche polyphonie kende. Agogische vrijheden zijn niet zeldzaam. Welk een prachtig rallentando bracht hij o.a. aan in de derde maat bij de expositie van het hoofdthema 1ste deel! Hoe bezonnen trouwens en wel bedacht. Want als de hobo 't even daarna herhaalt dan gaat Doret door zonder eenig rubato. Dat deed inderdaad denken aan een ‘opzet’.
Hij is gevierd met een ongekend enthousiasme. We betreuren echter eene kleinigheid. Doret had een en ander van de nieuwste Fransche muziek op zijn programma moeten nemen. Of eene symphonie van Bruckner, met wie deze Fransch-Zwitser wellicht meer sympathiseert dan zijne pur sang landgenooten, die geestig heroïsme meer genieten dan geestelijk. Er schuilt tienmaal meer in een Brucknersche symphonie dan in eene van Saint-Saëns, die per slot van rekening niet rijker maakt. En in de ‘phenomenen’ van Debussy, Ravel en dergelijke, schuilen waarschijnlijk, ook hoedanigheden welke de ziel vermeerderen. Want mediteerend over onze indrukken vinden we ze dood omdat ze oogenblikkelijk waren. Gustave Doret bezit een ontzagwekkend temperament, hij weet te emotioneeren, en dat vermochten Weingartner of Rasse op verre na niet als hij; Doret trad hier voor 't eerst op, wij bewonderden hem vurig, maar wachten ons om uit te maken of hij innerlijk eigen-machtig is en ‘de ziel vermeerdert’. Ondertusschen de volle schatting onzer geestdrift!