[J. Holbrooke Symfonische variaties, Louis Zimmermann Concertstuk voor viool en orkest (solist de componist), Villiers Stanford Symphony nr 3 (The Irish) o.l.v. Cornelis Dopper] (Concertgebouw)
We kennen geen muzikaal werk dat zich beter tot een humoristische persiflage zou leenen dan de gisterenavond voor 't eerst gespeelde compositie van den heer J. Holbrooke, zeer waarschijnlijk een Engelschman. Hij zag niet dat de voortdurende herhaling van het motief in het origineele thema, een Engelsch kinderliedje, dit vrij ongeschikt maakt voor den variatie-vorm en allerminst sympathiek voor een uitgebreide bewerking, fantasieloos bovendien en zonder eenig compositorisch idee. Holbrooke heeft daarbij het ongeluk landen, volkeren, karakteristieke dansen, marschen, balletten, fantasieën, elegieën, serenades, hornpipen, treurmarschen, walsen en zooverder, te mengen zonder het allerminste begrip van synthese, zonder eenige concentratie van ideeën, zonder eenigen gloed. Holbrooke tracht daarbij te chromatiseeren, te polyphoneeren naar moderne wijze, maar eilaas! wat is zijn harmonie-kennis groot, doch onnoozel, schoolsch en zonder ietwat oorspronkelijkheid; en hoe weinig nieuws en aantrekkelijkheid vermogen de vrije stemmen - het euvel begint al bij den aanvang - te voegen bij den eeuwigen dreun. Holbrooke's smaak slaat ons ook niet aan. Zijn tuba mirum spargens sonum, de kindermelodie geblazen door de bazuinen, klinkt zelfs te banaal om er mee te lachen. En zoo zouden we kunnen doorgaan, want Holbrooke gaat ook door. Wat kwam het einde laat!
Toen het ‘Concertstuk’; compositie van Louis Zimmermann, onzen tegenwoordigen concertmeester, eene wisseling op het ernstige en schoone dat men dit seizoen reeds te hooren kreeg, want het moet erkend worden, dat de activiteit bij bestuur en dirigenten van het Concertgebouw bewonderenswaardig levend, buitengewoon veelzijdig en interessant blijft. Zondagmiddag n.b. zal Gustave Doret, den Franschen orkestleider en kunstenaar, een uitvoering geven. Laten we echter nog even terugkeeren tot den arbeid van Louis Zimmermann, die alle menschen behaagde en gewaardeerd werd met zeer druk applaus en twee kransen. Het werk heeft eigenlijk slechts één hoofd-motief, daar men het tweede thema, cantabiler gehouden dan het andere, mag beschouwen als een variatie en voortzetting van het eerste; dit hoofdmotief is vlug gevonden en komt bijna voor in elke maat, waaruit blijken kan, dat Zimmermann een goede en standvastige logiker is. Wat we echter voornamelijk betreurden, (of liever wenschten) is, dat Louis Zimmermann bij het kiezen van zijn stijl, zich niet met meer voorkeur wendde tot een jongeren en verscheren, welke dan verder mocht liggen van Spohr en Bruch. Doch we weten wel, dat we hier in de eerste plaats den uitvoerder moeten zien en het is den lezer niet onbekend, hoe we Zimmermann hoogachten als reivoerder der violisten.
Er bestaat tweeërlei emotie bij het meeleven van een kunstwerk: de ontroering welke van binnen oplaait, ontstoken door herinneringen of reageerende verbeeldingen van den hoorder, en die, welke van buiten aanstormt en volkomen overmeestert met één ruk. Het is te veronderstellen, dat men enkel de eerste genoot gisteravond, uitgezonderd bij Webers melodieuse Oberon-ouverture. Ik laat den lezer echter zijne voorkeur voor de welke de twee ook, omdat het gewoonte kan worden zich te troosten met de eerste als de tweede ontbreekt.
Het is in elk geval boeiender zich te verdiepen in het schandelijk geteisterde Ierland, zijn magnifieke tradities, in Robert Emmet en Thomas Moore, twee Helden, dan in de Iersche Symphonie van Charles Villiers Stanford, die zijn vaderland liefdeloos bezong, - misschien omdat hij school ging in Albion welks algemeenheid zoo ‘menschlievend’, hypocriet en anti-Latijnsch is. Welk een verbroedering verder: de Iersche ziel en den genoegelijk-leefschen Reinecke!
Maar den heer Cornelis Dopper onzen hartelijken dank voor zijne weergave, enthousiaster dan de compositie. We zagen dat met veel genoegen en laten dezen indruk niet achterwege.