[Bruckner Symfonie nr 4, Victor Vreuls Symfonisch gedicht Jour de fête, Sinding Vioolconcert (solist A.A. Polak) o.l.v. Evert Cornelis] (Concertgebouw)
Men leest in de ‘Mémoires’ van Gréty, den componist van ‘Richard Coeur-de-lion’: L'Homme qui, par son caractère, ne ressent que les secousses légères des passions, a mille manières de s'exprimer, sans courir aucun risque; mais il n'en est qu'une pour celui qui, profondément agité, concentre la flamme dans son coeur; et malheur à lui s'il est rebuté après s'être fait connaître’. Deze woorden, zoo volkomen toepasselijk op het geestesleven van den kunstenaar en zijne verhouding tot de tegenwoordige menigte, kwamen me in de gedachte naar aanleiding van Anton Bruckner's vierde Symphonie; maar ik wijzig ze in: car il est rebuté voegde beter.
Bruckner had slechts ééne manier om zich uit te drukken, een daimoon stuwde hem dag en nacht, hij vergaarde den hartstocht en de kwelling met grandiose ontroering tot het onuitspreekelijke hem zegbaar leek. Vandaar de monumentale en rotsvaste structuur zijner hoofdthema's, vandaar de voortdurende en steeds stijgende spanning, het bovenmenschelijke der expressie bij zoo eenvoudige middelen, zoo simpele rythmiek, vandaar de originaliteit, in welk opzicht hij alle toonkunstenaars overtreft. De bewering: hij schrijft Wagnersch, klinkt hier zoo buitengewoon kleingeestig en oppervlakkig, dat ze mij geen weerlegging waard schijnt; zoo weinig de mensch Wagner geleek op den mensch Bruckner, zoo weinig gelijkenis kan men tusschen beider muziek aanwijzen.
Anton Bruckner componeerde polyphoon, zijne conceptie is op verscheiden plaatsen veelstemmig en zijne motief-bewerking is meestal imitatorisch. Al ware zijn stijl doorwrocht als de mathematische combinaties van een Hobrecht, dit gaf nog geen reden hem diepzinnig te noemen of vermoeiend. Integendeel hij is klaarder en harmonischer dan Richard Strauss, dan Max Reger, dan Brahms. De uitvoering scheen me soms niet zeer duidelijk noch evenwichtig, maar het zal niet in me opkomen er de oorzaak te zoeken onzer innerlijke ontwrichting en ongekende verstomming, waarin we raakten gedurende de finale, welke we niet eens ‘bewust’ konden aanhooren. En den componist draag ik van ouds zoo warme liefde toe en bewondering voor zijne magnifieke en geniale invallen, dat ik me wèl wachten zal, hem zijne grootheid te verwijten, want dat deze muziek overmeestert en neerslaat, ligt aan den hoorder. We leven niet enkel in een tijd, wiens zuiverste antithese waarlijk majesteit is en goddelijke contemplatie, doch - Berlioz en Wagner werden miskend - sinds den dood van Beethoven leefde men in waan en drogredenen; hoe toch kan men Schumann en Brahms beter noemen dan sophisten? Bruckner was met Berlioz de eerste en de eenigste symphoniker, die een juisten kijk had op den aard dezer kunstsoort, welke Beethoven immers ook niet beschouwde als sonate-in-'t-groot of als tafelmuziek. Bovendien vindt men Bruckner, Berlioz noch Franck behooren op het dagelijksche répertoire; is het dus te verwonderen dat een zoo ontzaglijke copia den geest ontzet? Men moet deze kunst vergelijken met de oude kathedralen, met Shakespeare met een schilderstuk als de Nachtwacht, welke misschien geen enkelen tijdgenoot herinnerden aan ‘schoonheid’ of impressionneerden als ‘emotie’; toch synthetiseeren ze het voelen van volkeren gedurende eeuwen. Ook van Bruckner kan men met voldoende zekerheid zeggen, dat hij een genie was, een vertegenwoordiger en gaarder van
onmetelijke tradities. Zoo bestaat er slechts één middel om hem te doen waardeeren, en Rudolph Louis noemt het eveneens in zijne sympathische biografie: hem te bestudeeren met liefde en herhaalde malen uit te voeren. Dat dit wenschelijk is zullen alle welgezinden met ons eens zijn.
Zij vergisten zich niet, de Brahms-afgodisten, die in Bruckner den gevaarlijken tegenstander raadden van hun journalistieke creatuur. Men mag het rekenen tot de meest curieuse zeldzaamheden, dat Brahms van af zijn opkomst in Weenen fanatiek gesteund werd door de liberale dagbladen, met name Hanslick in de ‘Neue Freie Presse’ en men weet, welke richting die behartigen. Gelijk Brahms Germaan is, wat zich uit tot in den Duitschen tekst van zijn Requiem, zoo is Bruckner een Latijnsch temperament; zooals Brahms arm is aan phantasie en muziek, zoo is Bruckner overrijk in verbeelding en vinding; en het diametrale onderscheid kan men doorvoeren tot in de geringste bijzonderheden met eene onafwijsbare logica als gold het nacht en dag. Bruckner haat de sequens in elken vorm; hij herhaalt zich nooit, hij verafschuwt banaliteiten, zelfs de aristocratische, welke Wagner nog wel eens aanwendt, hij versmaadt alle effectmiddelen, tenzij nobele, alles klinkt ongewoon en onverwacht; toch is hij in elk opzicht het tegendeel van een ‘individualist’, ondanks alle verscheidenheid en onvergelijkelijke overvloed, merkt men de strengste eenheid van gedachte; want met wat technisch doorzicht bespeurt men gemakkelijk, dat deze Symphonie slechts één thema bezit (evenals die van Franck) gevarieerd met een waarlijk Danteske phantasie.
We doen dus een beroep op Evert Cornelis om eene herhaling dezer ‘Romantische’, waarin hij zich vaardiger toonde dan ooit. Het doet mij dan ook genoegen te mogen constateeren, dat hij zijne vroegere praestaties hoe langer hoe meer overtreft. De noviteit van dezen avond ‘Jour de Fête’ heeft hij gedirigeerd met energie, met volkomen zekerheid en een aangename, zelfbewuste artisticiteit, wat gestadige groei beteekent en zeer sterke begaafdheid. Want ‘Jour de Fête’ is rythmisch buitengewoon gecompliceerd in zijn gedurige wisselingen van 3/4 = 4/4 en andere maatsoorten en moeilijke ingewikkelde orchestratie. Het muziekstuk van Victor Vreuls, Luikenaar, leerling van Vincent d'Indy en tegenwoordig professor aan de Schola Cantorum, is op zichzelf wat tweeslachtig, zwenkend tusschen den stijl en de visie van Debussy en de Scholisten, het is ook niet beknopt genoeg, den doorzichtigen en lichten inhoud in aanmerking genomen; de instrumentatie moet enkele malen gewaagd heeten, vooral de trompetten-behandeling, over 't geheel echter klinkt ze karakteristiek en oorspronkelijk. De psyche evenwel van ‘Jour de Fête’ is niet intens noch gloedvol, eenigszins pralerig en virtuoos. Den componist beschouwen we niettemin ale een serieus kunstenaar, die de muziek verstaat, de techniek beheerscht bij instinct en met fijne intelligentie.
Het orchest en Evert Cornelis zijn na de Symphonie van Bruckner met geestdrift toegejuicht; van het enthousiasme kreeg Alex. A. Polak zijn deel na het viool-concert van Chr. Sinding, dat hij met mooien élan voordroeg.