Maatschappij ter Bevordering van Toonkunst Requiem van Brahms en Liszts Missa Solemnis
In de biographie van César Franck verhaalt Vincent d'Indy hoe hij, voornemens zijnde Duitschland te bereizen, van den zeer vereerden meester de opdracht kreeg Johannes Brahms te bezoeken en hem de partituur te overhandigen van ‘La Rédemption’, welke eene eigenhandig geschreven en in eerbiedige woorden gestelde opdracht bevatte, want Franck hoogachtte Brahms. D'Indy komt bij Brahms en geeft hem het meesterwerk, dat Brahms aanneemt, in een hoek zet, zonder het een blik te geven, zonder dank je en zonder er verder van te reppen......
Deze onhoffelijkheid zou ik gaarne willen doen gelden als symbool van Brahms' muziek. Gij zult wel aannemen, lezer, dat de ware kunstenaar de menschen slechts in zooverre te gemoet mag komen dat hij de liefde bezit en dat verder de mensch tot den kunstenaar moet gaan. Dit laatste is even redelijk als het eerste, want hoe hoog staat hij boven ons! We gingen dus tot Brahms, den befaamden, wij armen, die snakken naar licht en leven, en die wel gaarne wat troost vonden voor zoo talrijke en havenende vermoeienissen. Joachim, Schumann, nog vele anderen, doctores en docti hadden gezegd dat Brahms de ‘Messias’ was, die de wachtende wereld zou overgolven met een nieuw heil. Dit klonk iets vreemd omdat Berlioz leefde, Liszt, Wagner, Bruckner, Fanck, toch Grooten! maar we geloofden niettemin aan een koningschap van Johannes den Braven. Hij vond melodieën, wel eenigszins in den geest van Beethoven, van Schumann, van Mendelssohn, van Bach, doch, gedachtig aan de woorden van Ruskin, dat een genie ook kan verblijden in een ouden stijl, vertrouwden we nog onwankelbaar; Brahms bezat immers ook eene virtuose techniek, een smaak, een kennis, een beschaving; we gingen dus tot hem als onderdanen. Nu vroegen we hem niet eens onze verlangensvolle zielen te temmen, ‘dompteur’ gelijk ieder groot kunstenaar is, we wilden hem onze zielen enkel opdragen. Hij echter, die werkelijk zoo veel bezit, toont het pralerig, en wendt zich van ons af, hij keert ons den rug, met philistersche glimlachjes en met egoistische grijnzen, met eindelooze phrases, oreerende herhalingen en kille fuge's, geconcipieerd door energieke oerkracht misschien, maar harteloos en zonder emotie. Geldt ook hier niet ‘Ubi Caritas, ibi Deus?’ Brahms was geen idealist noch kende de liefde.
Brahms was de vernuftige sophist. En laten we hem daarom beetnemen waar we kunnen. In de ‘imponderabilia’, de essence van alle kunst, blijft hij evenzeer de baas als elke tegenstander; en mogen we den lezer vermoeien met technische bewijsvoeringen? het slechte gebruik van bazuinen en tuba; de voortdurend foutieve declamatie, de goedkoope en vele herhalingen, etc. etc.! Zie eens hoe hij zijn tekst behandelde...... in de negentiende eeuw. (Men mag me beschuldigen van plagiaat; Mattheson critiseerde Händel op dezelfde wijze!) ‘Wie lieblich sind deine Wohnungen, Herr Zebaoth, Herr Zebaoth, deine Wohnungen, Herr Zebaoth; wie lieblich sind deine Wohnungen, Herr Zebaoth, wie lieblich sind deine Wohnungen, Herr Zebaoth. Meine Seele verlanget und sehnet, verlanget und sehnet, verlanget und sehnet, verlanget und sehnet und sehnet sich nach den Vorhöfen des Herrn; mein Leid und Seele freuen sich in dem lebendigen Gott, mein Leib und Seele, freuen sich in dem lebendigen Gott, in dem lebendigen Gott. Wie lieblich sind deine Wohnungen, Herr Zebaoth, Herr Zebaoth, deine Wohnungen Herr Zebaoth! Wohl denen, wohl denen......’ zoo gaat het door, 't heele werk lang - col canto!!
Maar men ontmoet veel moois in den treurmarsch, ofschoon ook daar de pruikerige gemaniereerdheid niet ontbreekt en de tekst even comisch mishandeld wordt; - en als mevrouw Noordewier-Reddingius er eens niet geweest was; zij alleen gaf eene zoo onuitputtelijke afwisseling en een zoo verheffend relief aan de ontzaglijke beklemmende monotonie, een zoo onschatbare kleur te midden der zonnelooze matheid. Welk een kunstenares! Haar en Ilona Durigo kunnen we prijzen met warmte en bewondering. Want de heer Van Oort sinds we hem 't laatst hoorden, ging zich naar het schijnt hoe langer hoe meer toeleggen op ‘expressie’ en daar dit niet bij zijn aard past (klaarblijkelijk) verdoolde hij naar de affectatie, een omweg, dien we zeer betreuren. En Doctor M. Römer, een tenor-solist uit Berlijn, zingt met benijdenswaardige gemakkelijkheid, maar zijne stem bekoorde enkel in zachte timbres en klonk zeer schel en onaangenaam in krachtige passages, welke bij Liszt 't veelvuldigst voorkomen. Daarom mag ik enkel citeeren als iets heel moois en innigs ‘Qui propter nos homines’ uit den Credo der Graner-messe.
Nog een enkel woordje over deze Feestmis, welke geenszins kan worden aanbevolen als een toonbeeld van goede kerkmuziek, omdat de wijding en het geestelijke element haar bijna volkomen ontbreken. Technisch kan men haar gebouwd noemen op den tertszang der accoorden; het duidelijkst voert hij dit door in het hobo-signaal van den Gloria in b groot, wisselend met es-groot. Men vindt het de heele Mis door: Et vitam venturi c-as-e-des (alles groot), Sanctus g-bes, Pleni sunt coeli et terra, de acoorden op b-es-c-e-des, etc. De conceptie is als het meeste werk van Liszt: analytisch; de indrukken zijn daarom menigvuldig en zeer verscheiden. Hij schrijft een ongelooflijk leelijke (en dilettantische: Liszt kon geen fuga's schrijven) fuga op Cum sancto spiritu, en Credo in unam; hij vernietigt verder impressies en kostbare stemmingen op roekelooze en onbegrijpelijke wijze. Maar het begin van den Gloria! engelenzang - de Incarnatus - welke een geniale en diep-ontroerende unisono van alt en sopraan! - en de Benedictus - een meesterstuk op zich zelf, door en door divien en door Durigo ook onovertrefbaar gezongen - deze passages zijn schoon genoeg om het werk onvergankelijk te maken; majesteitelijke en pakkende uitingen van Liszt's grandezza en menschelijkheid vindt men ook in de marziale gedeelten van den Credo. Wel mag men zich dus verheugen dat zulke kerkmuziek niet meer geduld wordt, doch vrij en vurig wenschen dat men er andere voor componeert met evenveel genie.
De uitvoering stond onder leiding van Willem Mengelberg.