[Liszt Faust-symfonie (met medewerking van Louis Goldsteen, tenor en 'Apollo'), Tschaikowsky Symfonie nr 5 o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Het is gelukkig dat de compositiën van Franz Liszt hier een vaste populariteit bezitten, hoe zou dit herdenkingsjaar anders Willem Mengelberg smarten, wiens grenzenloos enthousiasme en gigantische zucht naar een gigantisch Memento en Recordare dan uitweg noch bevrediging noch ontvangst hadde gevonden. We leven dus nog immer in feesten en of de schoonheid er mee gemoeid wordt of niet, we beleven de groote herinnering van den honderdsten geboortedag eens genialen kunstenaars.
Er waren gisterenavond twee herhalingen: de Faust-Symphonie en Tschaikowsky's vijfde, herhalingen in zeer korten tijd en wel een reden om over dit concert te zwijgen, had de Liedertafel ‘Apollo’ niet meegewerkt aan de triptiek van Liszt en hoorden we overal niet zooveel moois en merkwaardigs, zelfs in 't tweede deel van Tschaikowsky's geliefkoosd en toegejuicht werk, waar de hoornist zeer vermoeid bleek. Mengelberg schijnt zich een creatie gephantaseerd te hebben van den Faust, eene creatie naar de opvatting van Goethe en Liszt tegelijk en 't sterkst uitgesproken in 't eerste en tweede deel. Zooals immer bij Liszt, boeiden ook hier de verschillende exposities het sterkst, er kwamen zelfs vijf hevige indrukken, waar de eindelooze langdradigheid vermoeit ten slotte onvermijdelijk en ook het Ewig Weibliche heeft ons dezen keer niet zoo hoog kunnen trekken, dat we van een echte, blijvende emotie mogen spreken.
Liszt heeft zich zelf genoemd een halven Capucijn en een halven Zigeuner en dit valt even moeielijk te combineeren en schijnt ons even noodlottig voor het geestesleven als een halve Berlioz en een halve Wagner, wat hij eveneens was. Ik kon me er tot mijn spijt nooit over verheugen, dat de Romantische klavier-techniek aan Liszt geïnspireerd werd door Paganini en dat Berlioz hem de Romantische compositie ingaf; ik kon er nooit vrede mee nemen dat bijna alle thematische concepties van Liszt elkaar gelijken: wanneer men de eerste helft van een zijner phrases hoort dan weet men reeds de tweede: zij zal zooveel hooger of zooveel lager getransporteerd klinken dan de andere met een lichten variant; zoo verslaafd is Liszt aan de symetrie. Me dunkt ook dat men hem, logisch en onbevooroordeeld redeneerend, geen genie kan noemen in den eigenlijken zin, hoeveel Wagner dan ook van zijn buitengewone gaven moge overgenomen hebben, en hoe verstrekkend zijn intellectueele macht dan ook weegt op de hedendaagsche vertegenwoordigers der muzikale kunst, Richard Strauss in 't bijzonder. Maar Liszt bezat een zoo sympathiek temperament en zijn oeuvre behelst zoo onmetelijke waarden en onschatbare waarheden dat niemand met eenig verstand zich nog ooit tegen hem zal keeren met hatelijkheden - die tijd is reeds lang voorbij. Maar men mag zich afvragen of hij bewonderd moet worden als halfgod, gelijk Mengelberg schijnt te willen. Hij emancipeerde wel den overmatigen drieklank, zooals César Franck het noon-acoord, hij vond magnifieke orchest-effecten, onvergelijkelijke fijne harmonieën en mooie melodieën, maar dit geeft geen reden tot een cultus...... Liszt was een koninklijke, alles-omvattende geest, een groote eigenschap in den Renaissance-tijd en vroeger, toen alle stroomingen zich naar een doel richtten, 't zij de onbewuste schoonheid of God, - doch een even gevaarlijke eigenschap in den chaos der negentiende eeuw, waar zooveel krinkelt in verfoeibare
egoismen, ze mogen dan artistiek heeten, in quasi-philisophische stompzinnigheid, in ijdel dilettantisme, hier sensueel ongeloof, ginds zwak geloof, de eeuw der ontelbare individualistische, hoovaardige, verblinde epigonen,...... en Liszt, de halve Capucijn en halve Zigeuner, de liefderijkste mensch, heeft alles bewonderd en goedmoedig gebillijkt. En in die mate is zijn oeuvre zeldzaam als zijn ongelooflijke biographie, eclectisch echter en onvolmaakt. Doch wat deed hij met zijn prachtig karakter en onbegrensde liefde tot de kunst, niet aan Wagner en Berlioz? Er worden veel schitterende namen voor immer overschreven door andere en 't kon ook Liszt gebeuren; maar laten we hem altijd beminnen en eerbiedigen omdat hij zoo mateloos bemind heeft.
Natuurlijk zongen ‘Apollo’ en de tenor-solist Louis Goldsteen het slotkoor zeer verdienstelijk en droegen zij er toe bij deze vertolking te maken tot een model-uitvoering in vele opzichten. Slechts de koperinstrumenten klonken wat mat, bij voorbeeld in rythmische accentueering. Dit viel nog meer op in Tschaikowsky's symphonie, tot groot genoegen van de hoorders gespeeld overigens. Het spijt me dat dit gebrekkige doch virtuose werk zoo onafscheidelijk is van Mengelberg's virtuositeit. Verbeeld u dat men ons dwong een niet zeer geestrijk maar drakerig boek zóo dikwijls te lezen...... Tschaikowsky had prachtige invallen. Er zijn passages in deze symphonie welke ik ten volle bewonder als meesterwerk, o.a. het leidmotief en de fougue van 't middendeel der finale, ik betreur het daarom te meer dat Tschaikowsky geen harmonische natuur bezat, als Berlioz, of componeeren geleerd heeft als César Franck, dan was hij niet tot misgrijpen vervallen als de belachelijke apotheose van 't slot en de bedroevende monotonie van 't tweede en derde deel. Tschaikowsky was nu eenmaal het tegendeel van het soort musici, waarvan Romain Rolland in zijn Musiciens d'aujourd'hni zegt ‘qu'ils ne pensaient guère quand ils ne pensaient en musique’ hij componeerde als hij niet dacht en hij dacht (misschien!) als hij niet componeerde.