[Schumann Symfonie nr 4 en Violoncelconcert (solist F.W. Gaillard) o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Een Mengelberg-programma, in den trant waaraan hij zijne bewonderaars schijnt te willen doen wennen; Schumann en Beethoven; van Schumann zelfs twee omvangrijke composities, zijne Vierde Symphonie en het Violoncel-concert. Op zulke avonden ziet er de zaal anders uit, deftiger. Er komen meer oude heeren en grijzende dames, die van de tegenwoordige muziek, - Richard Strauss uitgezonderd, omdat er de kranten zoo vriendelijk en innemend over schrijven - nog niets willen weten en maar liever wachten tot Willem Mengelberg hunne intieme, herdenkings-grage en liefhebbende harten streelt of verinnigt met de gesanctioneerde muziek, aan welke men hen leerde te hechten. Maar dan applaudisseert niet de helft der jongeren, gelijk wij met genoegen constateerden na die zeer opgesierde Schumann-uitvoering, hunne sympathiën groeien daar niet meer, Goddank! Zij hebben de fijne intuïtie en velen zijn onbevooroordeeld, gelukkig! Een Schumann-symphonie zegt hun niets meer. Zij vragen intenser schoonheid en van die schoonheid een intenser geluk. - Zoo gelooven wij deze laatste en andere Mengelberg-uitvoeringen van onlangs te mogen karakteriseeren; zonder eenige boosaardigheid, al betreuren wij het dat een eminent kunstenaar als onze eerste dirigent de heroïsche jaren, dat men ontdekkingsreizen doet in het land der toekomst voor goed achter den rug schijnt te hebben en al brengt ons deze langzame gewaarwording en zekerheid menige teleurstelling. Doch laten we niet egoïst zijn; en verwachten dat de andere twee orchestleiders de jonge generatie zullen geven wat de andere niet wenscht.
Zoo staat ook de verhouding tusschen F.W. Gaillard en Gerard Hekking. Gerard Hekking is actueel en een groot kunstenaar, F.W. Gaillard geen van beiden, hij is slechts een verdienstelijk violoncellist. Misschien zien anderen meer in hem, die mogelijkheid blijft, omdat beider techniek, hoewel in den grond verschillend, deugt voor een solist. Maar al speelde Gerard Hekking tienmaal slechter dan Gaillard - een onmogelijkheid - dan zou ik hem nog de voorkeur geven, omdat Hekking psychische hoedanigheden bezit, welke Gaillard volkomen mist. Gaillard doet zich zelven geen geweld aan en zoowel in het dagelijksche teven als in 't geestelijke is zich-dwingen een vereischte om met recht den titel van meerdere te dragen. De lezer begrijpt dat de heer F.W. Gaillard het Schumann-concert voordroeg. In deze compositie bevindt zich geen melodie, geen rythme, geen toon, die een tegenwoordig mensch vermag te ontroeren, zij klinkt dor van het begin tot 't einde en zelf wanneer een meester als Casals deze muziek speelt, dan ontkomt men niet aan den gruwel der verveling. Hoe kleurloos is niet de instrumentatie en hoe onmuzikaal de geheele begeleiding, zuiver-pianistisch geconcipieerd in plaats van orchestraal, een vergissing, welke enkel Schumann cum suis kon gebeuren! Hoe weinig klinkt de cello-partij opbloeiend uit den aard der violoncel!
Laten wij hierover niet doorgaan, anders moeten we beschrijven hoe dit concert ons gepijnigd heeft met Gaillard als solist. De vierde symphonie van Schumann is geen noviteit meer en sommigen onzer lezers zullen haar allengs wel van buiten kennen, hetgeen men eilaas van belangrijker kunstwerken niet beweren kan, daar men ze onvergeeflijkerwijze isoleert. Maar beproeven we niettemin onder de aandacht te brengen, dat het hoofdthema van dit werk in de verste verte geen symphonisch idee vertegenwoordigt en dat een zelfcritisch kunstenaar als Beethoven, deze inspiratie nooit zou hebben aangewend als hoofdthema van een symphonie-deel, laat staan dus als leid-motief. Schumann had deze ‘melodie’, welke n.b. is samengesteld uit het gebroken accoord van d-klein (eerste slag), terwijl de drie-en-een-halve volgende maat het verminderd septime-accoord (cis-e-g-bes) zoo onschuldig mogelijk varieeren (!), kunnen behandelen als thema voor een capriccio, een perpetuum mobile, linker-hand-studie, etc., doch uit deze phantasielooze armelijkheid niet het werk moet[en] bouwen, dat in de muzikale kunst het epos genoemd kon worden: de symphonie. Het verwondert ook niet dat de componist dit thema, waaraan melodische, rhythmische en harmonische plastiek ontbreekt - dus ten eenenmale a-muzikaal is - noch verdiepen, noch verruimen kon; het bezit inhoud noch gestalte. Het zal dan ook menigeen zijn opgevallen, dat de Romanze dezer ‘symphonie’ niets bemerkenswaardigs toont dan de acht maten der expositie (cello en hobo unisono) en hare herhaling. En hoe zwak is de structuur van het Scherzo! Ontmoet men ook niet menige passage, welke beslist slecht geïnstrumenteerd is, vooral door het onhandige gebruik der koperinstrumenten? Hier worde een uitzondering gemaakt voor het bazuin-thema uit 't eerste deel; doch tegelijkertijd willen we wijzen op de zeer onschoone passages der doorwerking, en de wangeluiden (weer koperensemble) bij de inleiding van
den laatsten allegro.
De critiek is gewoon een werk af te keuren zoodra het geen applaus meer vindt, een smadelijk gebruik naar het ons toeschijnt. De lezer moge het ons dus niet euvel duiden dat wij nog eerlijke onpartijdigheid en vrije beoordeeling in acht trachten te nemen. Dat er deze regelen toe bijdragen om het verlangen te sterken en te wekken, dat zoodanige werken, welke oneindig schoonere hunne plaats usurpeeren, spoedig en voor altijd van het repertoire verdwijnen. En de redactie van het programma-boekje, waarin over bewonderenswaardige kunstenaars als Hector Berlioz e.a. zoo aprioristisch koel-afwijzend en onsympathiek wordt gesproken (als ware het de bedoeling een ontstemming voor te bereiden!) mogen overdreven loftuitingen en ouderwetsche woorden-kramerij als we geregeld over Schumann c.s. lezen, achterwege laten of eindelijk eens verfrisschen, ontbolsteren, en het onderwerp zonder onaannemelijke commentaren behandelen.
Het spijt ons echter ook, dat we deze regelen niet konden wijden aan Willem Mengelberg's vertolking van Beethoven's Vijfde, hoewel we reeds dikwijls schreven over zijne eigenaardige opvattingen van dit immer grandiose werk. Maar ofschoon de physionomie en de details zijner reproductie altijd wisselen, wij moeten ons dezen keer beperken tot eene vermelding.