De Bohemers (Concertgebouw, kleine zaal)
De Bohemers speelden een kwartet van Franz Schubert, opus 161, een compositie dus, welke vermoedelijk in 't laatst van zijn leven geschreven werd, toen hij er over dacht les te gaan nemen, wat de vroege dood verhinderde. Hij stierf twee jaren na Beethoven! - De Bohemers speelden ook opus 61, van Anton Dvorak, die overleed in 1904.
Bij het hooren der werken verbeeldt men zich deze datums echter omgekeerd, want Schubert klinkt moderner dan Dvorak, en hij bezit veel meer vindingskracht, meer klankfantasie en eene veel ruimere techniek dan zijn lateren navolger, wiens rythmiek hij ook verre overtreft in veelzijdigheid. Schubert's rijkdom was onbegrensd, de eene melodie ging na de andere, hij speelt er mede en laat ze volgen in een geniale achteloosheid; Dvorak's muzikaliteit was zeer beperkt en zooals Mendelssohn, Schumann en Brahms heeft hij willen woekeren met de weinige gunsten, die de Muze hem schonk; maar op geheel verkeerde wijze. Van vorm is bij Schubert bijna geen sprake meer; bij Dvorak is de vorm alles; zoo staat ook beider tonaliteit in dezelfde verhouding en beider harmoniek; bij Dvorak heerscht het conventioneele princiep; Schubert schept en in iedere maat vindt men bewonderenswaardige invallen, welke ook in onzen z.g. gekunstelden tijd nog onverwacht en nieuw klinken. Dit kwartet van Schubert is in hooge mate dramatisch en wild, wij gelooven dan ook dat zeker het eerste deel in grooteren stijl gespeeld moet worden, dan dien waarin de Bohemers het voordroegen. In het zangerige genre trouwens, het licht-idyllische, of het geestige, het fijn-gerythmeerde munten deze vooral uit. Wij weten niet of er iets haperde aan hunne psychische gesteldheid dezen avond, doch wij hoorden niet de tragiek, niet de smart en dus niet de schoonheid, zelfs niet in Beethoven. Het leek ons dezen keer alsof ook zij het beginsel toepassen van Brahms: bas en bovenstem, de rest is bijzaak! het zou ons wat verwonderen van Joseph Suk, den tweeden violist die zelf componeert, en wel niet naar die geheel verouderde manier. Het ligt dan ook aan den eersten violist Karel Hoffmann, die alle passagewerk en vulnoten zijner partij strijkt als héél gewichtig en héél onontbeerlijk, een foutief gezichtspunt. Ook phraseeren zij soms zonderling en vrij onmuzikaal, b.v.
in het laatste deel van Beethoven's opus 135, het legendaire ‘Muss es sein? Es muss sein!’ Hier ontbrak het overwogen en zielkundige deinen van vreugde en smart; om een moderne terminologie te gebruiken: het programmatische. Men merkte niet het latente symbool dezer verschrikkelijke humoreske, waarvan ik het tweede thema zou willen illustreeren met Rückert's regels uit de ‘Kindertotenlieder’:
‘Nun will die Sonn' so hell aufgehn,
Als sei kein Unglück die Nacht geschehn!’
Toch mogen wij niet verzwijgen van deze finale een diepe emotie te hebben gekregen. Beethoven bezat alles en wij zijn arm! heeft Berlioz eens uitgeroepen, na 't hooren van een der laatste kwartetten. Dit geldt nog voor ons, die ons lieten begoochelen door de ontelbare waardeloosheden der negentiende eeuw. Prof. Hanus Wihan, de violoncellist, heeft dikwijls prachtige oogenblikken, zoo Herold de altist eveneens, en toch is het niet te loochenen, dat de absoluut on-Beethovensche gemaniereerdheid van den Mendelssohn-stijl, welke zulken betreurenswaardigen invloed uitoefende op het heele muziek-leven en nog altijd voortbestaat bij componisten, dirigenten en solisten, ook op deze overigens voortreffelijke kunstenaars ondanks hun temperament, op hun spel heeft ingewerkt. Het is jammer dat zij de voordrachtsteekens zoo dubbel-slaafsch à la lettre nemen; jammer dat de eenheid van beweging altijd zoo streng en onverbreekbaar wordt vastgehouden!
In het kwartet van Schubert merkten we (tweede deel) een kleine coupure. Verschillen de uitgaven of geschiedde zij door de spelers? Wat overigens het ensemble-spel betreft, mag men de voordracht van dit zeer gecompliceerde werk onovertrefbaar noemen; het trio was zeer poëtisch; wat heeft dit meesterwerk een dankbare violoncel-partij! En welk een merkwaardigde polyphonie! Schubert was inderdaad de eerste die Beethoven daarin nabij kwam en overtrof. Maar was Schubert niet eveneens de eerste volbloed Romanticus in de muziek-geschiedenis? Hij deed in het genre der kamermuziek, wat Berlioz deed op symphonisch gebied, en wat Beethoven's laatste periode voorbereidde.