[Werken van Liszt (solist Ernest Schelling, piano), Goldmark, Grieg, Dukas en Wagner o.l.v. Cornelis Dopper] (Concertgebouw)
Een Servisch programma: Liszt, de romantieke vagabond-koning, de sprookjes-soeverein, wiens leven een legende is, Ernest Schelling de pianist, zijn vertolker, een fanaticus, die stalen klank hamert uit de bas-tonen en den donder nabootst op het klavier; dan de titanische schim van Karl Goldmark, een pijnigend droombeeld, deze onsterfelijke grijsaard met godengebaren voor een lach-spiegel; dan Grieg, de eeuwige echo van zich zelf, wiens melodieën altijd onveranderbaar keeren en wederkeeren totdat de lucht de verzwakte trillingen niet meer voelen wil; Paul Dukas, de comisch-heroïsche, wiens heksensabbath magnifiek is en geestig, eene echt-Chineesche duivels-scène! Ten slotte Wagner.
Maar een diepen indruk heeft dit alles niet gemaakt, we hebben er ons te veel moeten bij-fantaseeren. Waarom de ouverture ‘Sappho’ van den eerwaardigen Goldmark uit het stof gehaald? Leven we om te hooren of hooren we om te leven? Dat het laatste gekozen worde! Dan verjagen we Grieg's muziek en in de eerste plaats diens suite ‘Peer Gynt’, of wij nemen hem tot vogelverschrikker op onze Elyseesche velden. Hij is de verdorde Geest, of de mesmerieke doode, die elke maand een motief uitstiet en dat eentonig brabbelende als een wilde in gevangenschap.
En wat heeft Ernest Schelling er toe gebracht de Rhapsodie van Liszt te spelen in een zoo slechte bewerking van Ferruccio Busoni? Daar we 't origineel niet kennen, spreken we alleen van de orchestratie, doch deze alleen zou reeds voldoen om van Busoni's valschen smaak een idee te geven. Vergelijk ze maar eens met de instrumenteering van het tweede klavier-concert, dat hij ook speelde om te zien hoe weinig à la Liszt ze klinkt op vele plaatsen. Of moeten we misschien zeggen te veel? Want het is een zeer merkwaardig feit, dat de meeste componisten uit de laatste periode de tuba en de bazuinen zien door een...... verklein-glas. Zij klinken luidruchtiger dan hun meesters 't zich denken; stelden wij het andersom voor, men zou ons de overherodiseering van Shakespeare verwijten, tooneelspeler, die ieder criticus moet zijn! Want mag hij ‘voelen’? Neen zei de heer Dopper, ten minste vanmiddag. Doch had hij niet te doen met een onwillig orchest? Kon hij (hij deed moeite genoeg) klank krijgen uit de al te schuchtere violen in Wagners Lohengrin-ouverture-derde-bedrijf? Waarom speelde men den tusschensatz in een ongeaccentueerd legato? Waarom blies het koper Busoni's ultra-germanismen nog massiever? Misschien vergissen we ons en moeten we zeggen: het moede orchest, dat Zaterdag-avond in den Haag een uitvoering gaf onder Willem Mengelberg. Een orchest is geen Aeolus-harp, welke klinkt door de streeling van den wind, en Mengelberg (naar wiens bewonderenswaardige kunst we snakken) triompheerend met Beethovens Vijfde, spaart zijn garde nooit. Nu is Cornelis Dopper een energieke kunstenaar, een wilsvaste, ook wel enthousiast, maar geen hartstochteling, en te bezadigd om zich demoniker te wenschen. Hij preciseert echter alles in hooge maten. ‘L'apprenti sorcier’ van Dukas deed daarom veel genoegen. Het is wel eens aardig een kleuren-schel schilderij te zien als photographie, daar er compositie en idee genoeg in dit meesterwerk leeft om te blijven boeien
zelfs in een klavier-uittreksel. Doch ware de uitvoering brillanter geweest, dan was er een enthousiasme losgebroken, want men brandde van verlangen. De heer Dopper houdt zijne tempi wel wat veel in en daarmee de vurigere hoorders; toch hoort men ze uit de verre hoeken nog altijd even naklappen, de sympathieke dilettanten!
We zouden nog graag terloops zeggen, dat het slagwerk (bekkens, triangel, tamboerijn, castagnetten) tegenwoordige te hard klinkt. We merkten 't Donderdagavond reeds op, doch zwegen er over omdat we 't een illusie dachten. Vooral de triangel is droog en geruchtig, dezen middag de castagnetten te fel, te onmuzikaal tevens. Men kreeg de gedachte, dat beiden wel de helft kleiner konden zijn! Trouwens wat maakt Busoni er een afschuwelijk gebruik van, ook van den tamboerijn; men had het werkelijk wat mogen maskeeren!
Nog eenmaal hulde aan Ernest Schelling, den grooten virtuoos. Wat hij doet is vereerenswaardig en iedere piano-fabrikant behoort in zijn etalage het gipsen masker te hebben van dezen klavier-held, die de bekoorlijke veld- en stroom-nymphen niet minder trouw nabootst, dan de gigantisch-brullende bosch-faunen. Hij is hartelijk toegejuicht.