[Beethoven Symfonie nr 3, Dvorak Violoncelconcert (solist Gerard Hekking), Liszt Mazeppa o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
We zijn gisterenavond voor Willem Mengelberg en voor Louis van Beethoven in de hoogste bewondering geraakt, tot daar, waar het denken vergaat. We leven nog onder den indruk van Mahlers Vierde. En Mahler componeerde toch eigenlijk wel lievere dingen, wel heroïscher en wel meer verheven boven het wijd-omvattende voelen van den tegenwoordigen mensch; men verzinkt eer en dieper in zijne psyche dan in die van Beethoven; Mahlers brand is zengender. Ja, dat mag men zeggen, maar toch kalm-weg, want kunst blijft een wonder. De uitvoering der Eroïca beschrijven, zooals ze gisterenavond gewerd, of, meer nog, de impressie's dier Eroïca, beschrijven in vriendelijke zinnen?... Het is niet mogelijk. Wat bezielt soms Mengelberg? Hij is uiterlijk immer dezelfde of hij dirigeert als kunstenaar, dan wel als dirigent. Maar gisterenavond gloeide en brandde er meer in hem dan anders. Hoe wekte hij zijne dooden weer op? Dat fugato uit den Treurmarsch meesleepend; de zacht-schetterende klank der trompetten, de onvergelijkbare poëzie der houtblazers en onze hoorns? Alles stond onder den geheimzinnigen invloed van een verborgen schoonheid. Het volmaakte is hier bereikt en deze Eroïca is eene gebeurtenis, zooals iedere diepere emotie in het leven, welke voor mij, en ik weet voor vele anderen, onvergetelijk blijft. Zóó moet Beethoven inderdaad worden voorgedragen: met een schoonen hartstocht. En is Mengelberg niet de eerste, die de passie gebracht heeft in onze muziek? Hoe begrijpt hij Beethoven, de eerste componist na de Gouden Eeuw der oude Kerkmuziek, die de absolute Schoonheid zocht, de Deinê Theós. En hoe wil en weet Mengelberg haar apotheose!
Gerard Hekking, de ook wel bewonderenswaardige, heeft het violoncel-concert gespeeld van Anton Dvorak. Eene andere wereld? Neen. Maar dan had men het eerste deel achterwege moeten laten. Daar worden wel even innige en bekoorlijke tonen aangestemd - het tweede zangrijke thema - doch over 't geheel is het allegro zeer zwak gebouwd, vele herhalingen, kinderachtig-onbeduidend gespeel met motieven, verreweg de mindere van 't adagio en de Finale. Maar behalve dat: een kunstenaar is altijd het overtuigendst en éerst ontroerend in zijne teederheden. Niet enkel Anton Dvorak zelf, ook Gerard Hekking. Die innigheid slaat op uit het Adagio, breeder en breeder, tot contemplatie, intensiever, tot de solo-viool verrukkelijk inzet en een gedempte trompet even haar betooverenden toon doet hooren. Dit stuk is inderdaad geniaal. Welk een verschil tusschen de cerebrale beschouwelijkheid van Brahms en deze, eene sensitieve extase, welke het hart doet beven. Hekking was hier ook op zijn best. Hij scheen me wat veranderd in zijn wijze van spelen. Het demonische, 't direct emotioneerende is ietwat verzwakt, het is véél bezonkener; daarom is er nu meer evenwicht in de expressie, dunkt me. Hekking heeft geen heldennatuur, hij is in de eerste plaats droomer en dan fijn, geestig mensch; deze beide laatste hoedanigheden kwamen door haar opgedreven sterkte zoo fel naar voren, dat zij de kracht-zelf beknotten tot een minimum. Wij hooren hem liever in dit laatste stadium, dat we natuurlijk nog moeten controleeren, voor 't uit te maken valt of het niet een voorbijgaande impressie was, van hem of van ons. Hij is hartelijk toegejuicht en vereerd met twee aureolen gevlochten van bloemen.
Ten laatste ‘Mazeppa’ symphonisch gedicht naar Victor Hugo, wiens lang en minderwaardig gedicht men maar liever niet in het programma-boekje had moeten afdrukken. Waarom niet liever eene reproductie van het magnifieke schilderij van Horace Vernet? Het gedicht van Byron (of fragmenten) had in ieder geval den voorrang verdiend boven deze Orientale van Hugo; beiden toch hebben evenveel en even weinig uitstaande met de muziek van Liszt. De redactie der programma-boekjes is wat eenzijdig; de inhoud is bijna altijd eene herhaling van de dwaze omschrijvingen, eens geleverd door den heer Hutschenruyter, die van de artistieke analyse van een kunstwerk niet het minste begrip had; en wat er later bijkwam is allesbehalve interessant. Men veroorloove mij dit te zegeen. Ieder jaar verzamelt men aan programma's een respectabel boekdeel en 't is niet prettig, dat die zoo op elkaar blijven gelijken. Ook van dien kant kan men den bezoeker groote genoegens doen.
‘Mazeppa’, een grandioos-bedoeld stuk, is meesterlijk gespeeld. Ons orchest bezit tegenwoordig een onovertroffen koperblazers-ensemble; geen enkel orchest haalt 't erbij. De Liszt-herdenking is nog niet ten einde en wij zullen nog wel gelegenheid vinden daarop terug te komen.