[Festklänge, Lamento e Trionfo, Les Préludes als begin van het Liszt-eeuwfeest, Strauss Also sprach Zarathustra o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Wat was wel het interessantste van dezen rijken avond? De drie poèmes symphoniques van Franz Liszt, waarmee Willem Mengelberg het eeuwfeest van dezen kunstenaar heeft ingezet, of ‘Also sprach Zarathustra’ Tondichtung van Richard Strauss? Wij voor ons kiezen zonder bedenken de ‘Festklänge’, de ‘Lamento e Trionfo’ en ‘Les Préludes.’
Het kunstenaarsleven van Franz Liszt lijkt te zijn eene serie opwekkingen van den betooverenden Renaissance-tijd, en beurtelings was hij vorst, dan nobilé, dan fantastisch burger als Cellini b.v. Liszt heeft alle verschijningen van het leven gekend en al zijne phases mede-doorgemaakt. Het kan dus niet verwonderen als men zijne ziel voortdurend gespannen ziet ten hoogste en in haar streven vèr-reikend, nog verder dan de romantici in hun droomen. Als hij de pen wilde grijpen dan kon hij componeeren, de muziek in hem was als een waterval, een onafgebroken stroom welke levenslang duurde. Liszt's levenswerk is dan ook zeer moeilijk te overzien; waar is 't groote, waar 't kleine, men vindt ze allerzonderlingst vermengd, hij was waarlijk de man die 't nietige zonder moeite kon paren aan 't verhevene. Daarvandaan dit reusachtige verschil in waarde tusschen de drie gisteravond uitgevoerde symphonische gedichten; Mengelberg had ze gegroepeerd naar hunne artisticiteit. ‘Festklänge’ toont bekoorlijke episodes, schittering van fanfares, maar als geheel bezit het geen physionomie, omdat men uit de bedoeling der conceptie niet wijs wordt. De Fanfares kletteren dikwijls als Fanfaronnades, het geweld van al die kopermonden is leeg rythmisch geluid dikwijls; maar... er ligt een gloed over alles, een wonderbaar lichteffect; de muziek sleept niet mee, doch boeit in haar schemerenden achtergrond: de romantiek; en, men vergete 't niet, er is veel melodieuse heerlijkheid.
Tasso, Lamento en Trionfo, staat, zonderling genoeg, in hetzelfde kader. Men kan dit zoo omschrijven: de onophoudelijke wisselwerking tusschen strijk-orchest en het blazers-corps. Daaraan is Liszt niet ontsnapt, en, wanneer men veel achter elkaar hoort van hem, dan moet het zoo kunstig en overwogen gegroepeerd zijn, wil het den geest gevangen houden. Liszt schreef zijn grandioze dingen te vlug, hij schreef ook te veel grandioze dingen en - critiseerde zichzelf niet altijd genoeg. Men duide hem deze eenvormigheid van conceptie niet kwalijk. Richard Strauss, de veel bewonderde, lijdt er in veel hoogere mate aan, en zijne symphonische gedichten, welke de meest uiteenloopende titels dragen en de verschillendste handelingen beschrijven, (Till Eulenspiegel - Also sprach Zarathustra!) zijn terug te voeren op één schema van constructie. Vergelijk b.v. eens het slot van deze gezegde meesterwerken. Bijna allen dragen dezelfde stemming: de stille verzonkenheid in het mysterie der hoogere sfeeren, de specifiek-Straussiaansche ‘Verklärung’. Hoe is dat mogelijk. Ja, alleen de allergrootsten ontsnappen aan die eenzijdigheid van visie: Berlioz, Gustav Mahler.
Liszt hoorde in Venetië de gondeliers de eerste strophen zingen van Tasso's Jeruzalem Verlost en dat ging niet meer uit zijne herinnering. ‘Tasso beminde en leed in Ferrara, hij werd gewroken in Rome en hij leeft nog heden in de volksliederen van Venetië. Deze drie momenten zijn onafscheidelijk van zijn eeuwigen roem.’ Zoo bouwde hij zijn symphonisch gedicht, dat hij volgens opdracht, schreef als muzikale inleiding van Goethe's Tasso.
In de Lamento hoort men natuurlijk vele halve-toons intervallen welke traditioneel van af Gluck (en reeds vóór Gluck) gebruikelijk zijn voor het uitbeelden van smart; in de Trionfo hoort men de bekende praal-accoorden van Liszt. Doch alles draagt het merk van den ernst en kunstenaars-wijding welke deze muziek alle gelegenheids-karakter ontnemen. Maar de Préludes staan veel hooger, en men kan dit werk misschien voor het beste houden van den componist. Het is waarschijnlijk ook onvergankelijk. Het is visionair; Napoleontisch als Victor Hugo, Berlioz en Delacroix; klassiek-evenwichtig met gigantische proporties; het is populair van melodie in den allerbesten zin, een populariteit con grandezza. Wanneer Willem Mengelberg deze muziek aanvoert komt er trouwens bezieling in elke noot en het geringste détail treft. Welk een volmaaktheid van rythme! de groep der koper-blazers was bewonderenswaardig en zeker onze eerste trompetter met zijn nobel geluid en virtuositeit. Welk een volmaaktheid van détailleering door den dirigent! hoeveel bijzonderheden zouden niet zijn te citeeren als voorbeelden van de allerfijnste miniatuur en de allergevoeligste schakeering.
Wij spreken ongaarne over ‘Also sprach Zarathustra’ van Richard Strauss. Friedrich Nietzsche heeft volgens de katholieke beginselen zijn gansche leven gedwaald, wat niet buitensluit dat hij begaafd was met een veelomvattenden geest en zeer groote ziel. Wij vinden in Strauss' muzikale paraphraseering over Also sprach Zarathustra de profaneering van dien veelomvattenden geest en zeer groote ziel. Wij laten daar in hoeverre Nietzsche's philosophische figuur goed of slecht werd begrepen in haar verhouding tot de Natuur en de natuurkrachten. Het ware niet moeilijk aan te toonen echter, dat de patriarchale Zarathustra is geparodieerd en verguisd tot blufferig paskwil (Tanzlied!!). Maar het voornaamste schijnt ons en 't meest kwetsende vooral voor den Katholiek, die zoo vast wortelt in de wereld-traditie, dat het ethische fondament van dit werk niet alleen buiten die wereld-traditie staat, doch er zoo scherp mogelijk tegen indruischt. Dit kan moeilijk in 't kort bewezen worden. We wijzen echter op het gedeelte dat Strauss betitelde ‘Von den Hinterweltlern’. Wanneer de hoorns hier niet citeerden de Gregoriaansche melodie van ‘Credo, in unum Deum’ dan zou ik mij bij die ‘voor-wereldlijken’ denken Mendelssohn, Raff, Max Bruch en een paar semieten: ik had dan gaarne, ironisch glimlachend, mijn tol betaald voor dezen inval; maar eilaas, ten dienste van zijn protserig-doorgevoerd natuur-thema wordt hier met goed-Joodschen humor een vijfentwintig-tal eeuwen cultuur bevuild met slijmerige sentimentaliteiten. Ik ben zoo vrij dit begrip ‘Von den Hinterweltlern’ een beetje ruim te nemen en trek mijn eeuwen-perspectief tot Hellas. Waarlijk, het minste gebrek van deze muziek dunkt ons nog, dat ze on-Helleensch is. En deze Richard Strauss noemt zich de voortzetter van Richard Wagner!?
De lezer duide mij verder niet ten kwade, dat ik de muziek van Richard Strauss al tamelijk verouderd vind. Ieder mensch wordt geboren met de eigenschappen zijner eeuw in meerdere of mindere mate, ik weet niet meer welke wijsgeer dat gezegd heeft doch er ligt iets waars in. Een ouder man zal Strauss modern vinden, voor den jongere is alles wat hij doet zeer gewoon en bijna àl te gewoon; ik observeerde dit meermalen. Zijn excessen in harmoniek, in dissoneering, in instrumentatie verloren de hypnotische kracht welke schuilt in de nieuwheid. Men constateert ze reeds niet meer als zoodanig. Men - het jonge geslacht - staat reeds voor het geraamte, dit is de psychische ondergrond. Men weegt zijne ziel, zijne inspiratie. ‘Emotionneert’ ze? Het niet-verwonderlijke antwoord hierop luidt: Neen.