[Borodin Symfonie nr 2 en Brahms Symfonie nr 1 o.l.v. Willem Mengelberg] (Concert-gebouw)
In plaats van eene herhaling van Gustav Mahlers Vierde, welke velen wenschen, bracht ons deze avond de twee symphonie van A. Borodine en de eerste van J. Brahms. Wij zullen niet nalaten onzen lezers te melden hoe dikwijls deze laatste naam op de programma's van het Concertgebouw-orkest voorkomt, vergelijkingen maken en tegelegenertijd conclusies trekken.
Alexander Borodine was een genie, daaraan valt niet te twijfelen; maar hoeveel genialiteit ging er reeds niet verloren in dat onmetelijke Rusland? Waarom? Waarom ontbreekt in dat halve werelddeel, tot den boorde vol natuurlijke oerkrachten, de instinctieve schoonheidsdrang, welke den waren kunstenaar eigen is. Borodine had ook geen godenaard. Niet omdat hij medicus, ambulance docter, en achtereenvolgens professor was, ondertusschen ijverig de muziek beoefenend. Maar omdat hij bewonderenswaardige thema's vond en geen van alle kon uitwerken tot een kunststuk. De twee hoofd-melodieën uit het eerste deel zijner tweede symphonie zijn ware trouvailles; naast de expressie en 't geweld dezer tonen is Tschaikowsky een beetje beschaafd en duf. Doch allerverwonderlijkst is de engheid van geest en de fantasielooze onvruchtbaarheid welke spreken uit de verwerking van dit materiaal.
Alles, relatief genomen, volgens wetten en regels, maar niettemin zonder eenig plan. Het is ook onbelangrijk en in hooge mate eentonig. Erger nog: hij waaghalst met de nobele vorstelijkheid zijner thema's. Doch hun hooge hoedanigheid kan hij waarlijk niet banaliseeren. Zonderling, blijft het, dat niets in dit werk den indruk geeft van schoonheid en hierin kan men het gelijkstellen met de muziek van Johannes Brahms. Diens eerste symphonie sloot ook zeer goed aan bij Alexander Borodine's klanken. De hoofdfout van Brahms moet voor een min of meer zuidelijk voelend hoorder zijn: Brahms' gebrek aan plastiek. D.w.z. het geheimzinnige verband tusschen het gehoor en de innerlijke fantasie. Iets duidelijker, maar onvoldoende, omdat het te materieel wordt: De tonen moeten gestalten oproepen. Isidora Duncan's danskunst is verkeerd, omdat zij wat onbewust en zuiver-geestelijk behoort te blijven tot werkelijkheid wil maken.
Doch haar streven zegt wat ik bedoel met muzikale plastiek, welke Brahms volkomen ontbreekt. Noch zijne thema's bezitten die mysterieuze eigenschap, welke even mysterieus opbloeit uit het rythme; noch zijne doorwerkingen. Daarom zijn deze laatste zoo langdradig, zoo onbeduidend uit psychisch oogpunt. Men verklaart daarmee de populariteit van Brahms in de Germaansche landen: de phantasie der Germanen is bewegingloos en onbeholpen; zij mist lenigheid; in tegenstelling tot de zuidelijke volken. Kunst, welke weinig inspanning vergt voor hun loomen geest, zal hun daarom immer welkom zijn. Gustav Mahler bezit deze plastiek in hooge mate; met Beethoven, Berlioz, Mozart.
Men kan Brahms, en hier met name zijne eerste symphonie, nog meer verwijten, als men wil: 't is zijne Beethoven-copie, en laten we er bijvoegen, zijne machtelooze Beethoven-copie. Het clarinetten-hoofdthema van 't derde deel is wat onnoozel en kinderachtig-lallend; tot de elfde maat waar hij eene figuur opneemt, welke ontleed is aan 't scherzo-thema van Beethovens Zevende en dezes karakter zeer specifiek behoudt. Zoo draagt het C-majeur-thema der finale onmiskenbaar rythme en zang van Beethoven's vreugde-hymne; Vooral de tweede frase wordt bijna plagiaat. Maar... Brahms' architectuur niet waar? Inderdaad, inderdaad.
Het is verbijsterend, dat men daarvan 't zinsbedrog, de hartelooze Fata Morgana nog niet ontdekt heeft. Doch hierover ware een dik boekdeel te schrijven en interessant zou 't niet worden.
Willem Mengelberg, dien men nooit nalaat het kleurige te verwijten waarmee hij den Germaanschen mist verzont, heeft Brahms een beetje aannemelijk gemaakt en Borodine gered. Het was magistraal, dat moeten we toegeven.