De dames Roll (Concertgebouw, kleine zaal)
Mevrouw G. Vogel-van Vladeracken verzamelde Zweedsche kinderliederen, gaf er een paar bundeltjes van uit, zij componeerde zelf kinderdeuntjes, welker teksten zij eigenhandig dichtte, zij zong er al van en gisteravond weer, - hoe zal men dat talent van deze dame, meer pedagoge in hare praestaties dan artieste combineeren met ‘Trennung’ en ‘Feldeinsamkeit’ van Brahms, ‘Ständchen’ van Richard Strauss, een lied, waarvan 't laatste couplet zoo bijzonder zwaar is voor te dragen; ja, zelfs met de lievere en kinderlijke wijsjes van Schubert ‘Das Rosenband’ en Mendelssohn's ‘Frühlingslied’? Vooral wanneer men in aanmerking neemt, dat de stem van mevrouw G. Vogel-van Vladeracken, broosjes klinkt, nauwlijks krachtig genoeg om het kleine zaaltje te vullen; naïevelijk neuriënd verder, grappig dodijnend met wat neuzel-timbre, alles zacht, licht en gemoedelijk, juist iets om kleintjes te sussen. Zij had zich waarlijk moeten beperken tot het specifieke genre dat haar uitmuntend afgaat: het kinderkamerlijke. ‘Een tuintje in den Zonneschijn’, ‘Poesje nel’, ‘Het klokje van Gehoorzaamheid’, ‘Sneeuwklokjes’, ‘Hagedisje’ waardig gecomponeerd door haar zelf, zijn ook aardig gezongen, de eenigste nummertjes van haar programma, die slaagden. Alleen de tekst wil me niet aanstaan, hij is wat te oud-bakken, in den trant van Van Alphen zaliger.
Mevrouw Vogel-van Vladeracken is begeleid door de dames Roll beurtelings, op zeer intelligente wijze; deze uitstekende pianistinnen speelden ook de verschillende goedgekozen pièces de résistance (gelukkig dat ze er waren!) op twee vleugels. De compositie welke van hun belangwekkend programma bij ons de meeste aandacht trok was de ‘Passacaglia’ van Leander Schlegel, een veteraan, en misschien de oudste Brahmsiaan wel van al de volgelingen van dezen meester.
Het werk is gecomponeerd op de stijgende en dalende toonladder. Dus niet eens het quart-interval, de quinten-gang of het haxachord der oude passacaglia-makers! Eene bedenking van eenig gewicht is dit niet, het thema is en blijft goedkoop of men de halve scala neemt of de heele. De hoofdzaak is de inventie, de omranking van het in ieder geval praignante idee.
Leander Schlegel, een Hollander, is in den laatsten tijd wat meer op den voorgrond geraakt als componist na de jaren van vergetelheid welke zijn loopbaan als klavierspeler volgden. Onlangs nog vertolke Henri Marteau een vioolconcert van hem, her en der zoo niet enthousiastisch geprezen, dan toch goed bevonden door de Duitsche pers. Of die emancipatie schuilt in onberekenbare toevallige omstandigheden, of in zijne verdiensten, wij willen het op 't oogenblik niet met beslistheid uitspreken. Zeker is het dat er in de pers door de dames Roll voorgedragen ‘Passacaglia’ niet een enkele ‘note personnelle’ klinkt. Het werk staat niet eens in den gladden, gelikten conservatorium-stijl; het is brokkelig, er ontbreekt zoowel een groote lijn als een volgehouden lijn. Dit kunnen wij niet eens voor het bezwaarlijkste gebrek houden. Veel storender nog is het totale ontbreken van expressie, van sentiment, geest, van gedachte, kortom, van het artistieke. Het is verdienstelijk studie-werk maar iets meer in de verste verte niet; technische behendigheid, waaruit met veel inspanning en oneindigen goeden wil een zeer langdurig geheel groeide. Langdradig natuurlijk ook. Over het zware, massieve, het op end' op ultra-Duitsche willen wij niet eens spreken.
Interessanter waren de Variaties in es-klein van Christaan Sinding. Ook diens thema is verre van veelzeggend en nog minder karakteristiek. Wij zouden dan ook zeer gaarne tusschen Schlegels artisticiteit en het kunstenaarsschap van Sinding een vergelijking maken, wanneer plaatsruimte ons deze breedvoerigheid veroorloofde. In een paar woorden gezegd: Wat Schlegel mist bezit Sinding; hij boeit omdat hij fantasie heeft; ook de inspiratie laat bij hem niet voortdurend af; hij weet te concipieeren; en al luidt zijn zeggingskracht niet forsch en doordringend hij overtreft hem ook daarin in alle opzichten.
Beiden schrijven moeilijk; dit viel ook op in de sonate van Johannes Brahms (opus 34 bis) welke hij componeerde naar het bekende klavier-quintett in f-kleine terts. Eene zeer eigenaardige en zonderlinge copie, waardoor de muziek won en verloor tegelijkertijd: kracht en plastiek vermeerderden, het coloriet, toch al niet de sterkste zijde van Brahms, nam natuurlijk af. Technisch veel-eischend is ook de ‘Tarantella’ van Joachim Raff, als compositie overigens onbeteekend.
Maar - evenals de passacaglia van Schlegel eene uitmuntende gelegenheid voor de dames Henriëtte Roll en Anna Ris-Roll om te toonen, hoe voortreffelijk zij de kunst van het klavier verstaan, het pedaal-gebruik, de aanslag, de klank-kleur, passage-, legato- en staccato-spel en niet het minst het ensemble-spel. De eene (Henriëtte Roll) pianiste scheen ons nerveuser en gevoeliger van aard, dan de tweede, die krachtiger en steviger musiceert. Maar toch, welk een eenheid, ook in hun opvattingen. Al deze buitengewone hoedanigheden zijn vriendelijk gewaardeerd door een groot aantal hoorders (waarvan wel 't meerendeel leerlingen of oud-leerlingen der uitvoerenden) met veel applaus en een onafzienbare rij bloemstukken.