Schäfer - Hekking (Concertgebouw, kleine zaal)
De laatste der zes kamermuziekavonden bracht ons het kunstenaarspaar Schäfer-Hekking. De spelers hadden op hun programma genomen eene der Violoncello-sonaten, welke verleden jaar voor 't eerst werd uitgevoerd (in C groot) en nog altijd manuscript bleef, de Variaties en Fuga op een thema van Bach, een in technisch opzicht verbazingwekkend meesterstuk voor piano-solo, eene sonate van den ouden Antwerpenaar Willem de Fesch, een organist en componist, van wiens geboorte- of sterftejaar men niets zeker weet, doch die schreef omstreeks 1720, van Elégie voor Cello-solo van Gabriel Fauré en de eenige violoncel-sonate, die gemaakt werd door Frédéric Chopin. Uiterlijk was deze avond niet bijzonder succesvol, wat verwonderen mag bij de hier zoo sympathieke kunstenaars Schäfer en Hekking. Maar hun programma was er niet naar, hetgeen wij ten zeerste waardeeren.
Of de Sonate in C groot is meegevallen bij 't tweede hooren? De beste toetssteen voor de waarde van een kunstwerk is een herhaaldelijke kennisneming. Hier valt ons een besliste meening wel ietwat moeilijk. Dirk Schäfer is een zeer knap componist en men vraagt zich allicht af: waarom zich zelf niet even goed of eer gewantrouwd dan de auteur? Het hoofdthema van 't eerste deel is verre van belangrijk; in de Adagio heerscht een stemming en innige expressiviteit. Gaat men de muziek onderzoeken, dan vindt men er, afgezien van de interessante harmoniek, een zeer zwak fond; de bewerking is intellect genoeg; de vinding, het psychische en het zuiver-sensitieve daarentegen reikt niet ver noch hoog. De thema's van het laatste deel treffen geen van allen door diepte of impulsief leven. Doch alles is zeer fijn bewerkt, met veel routine zouden wij haast zeggen; eerste en tweede thema volgen elkaar met een logica en onfeilbare consequentie, alsof Dirk Schäfer levenslang niet anders hadde gedaan dan contrasteerende thema's componeren; en bij geen tegenwoordig componist doet de herhaling van den opzet zoo organisch aan. Alles is ook bondig. Alles is ook nauwgezet bearbeid met de grootste nauwkeurigheid. Er klinkt ook een persoonlijk geluid in; wel ietwat abstract, niet machtig, niet fel noch doordringend; objectief in alle opzichten.
Doch wat in Max Regers een en tachtigste opus ook trof in de eerste plaats, was de objectiviteit, het koele en kalme, het afwezig zijn van alle sensitivisme. Het zou ons te ver voeren, wanneer wij nagingen waaruit dat spruit, in hoeverre dat in tegenspraak staat met de uiterlijke fougue en klank-geweld zijner muziek, met het onstavaste zijner harmoniek, of wel in hoeverre men het met elkaar in verband kan brengen. Ook in hoeverre die objectiviteit ongenaakbaar blijft en geisoleerd, wanneer men vertrouwt is geraakt met den geest van het werk of wanneer men er zich algeheel aan wil overgeven. Eene zaak is voor ons zeker: aan inventie heeft het onder alle werken der laatste twintig jaren zijns gelijke niet. Hier vindt men eene vruchtbaarheid aan gedachten, eene overdaad van fantasie, een rijkdom van kennis en kundigheid, welke verbluffen in de hoogste maten. De variaties zijn gerekt in het oneindige, zij nemen langzamerhand de lengte aan van een paar symphoniedeelen, de fuge laat drommels lang op zich wachten, die fuge bevredigt niet in den aanvang, zij klinkt te traag en talmt te veel eer zij de bewogenheid bereikt, welke ten slotte doel blijkt: een ontzaglijke apotheose. Maar dat alles vergeet men bij den schat aan muzikaliteit, den reusachtigen schat aan onuitputtelijke vindingrijkheid, welke de compositie sieren in elk harer onderdeelen.
Het is een muziekstuk, dat den vertolker de hoogst denkbare eischen stelt. Dirk Schäfer, die wij al meermalen een pianist noemden van groote beteekenis, bekwaamheid en virtuoziteit, is er volkomen tegen opgewassen, tegen elke der bezwaarlijkheden, welke legio zijn. Het pedaal-gebruik van dezen kunstenaar is zeer eigenaardig en bijzonder persoonlijk. Het past zich prachtig aan bij de muziek van Max Reger vooral; deze componist toch, zou men zeggen, gaat op vele plaatsen uit van het orgel, waarvoor hij ook een zeer groot aantal werken schreef. Vele zijner bassen doen voortdurend denken aan pedaal-stemmen. Maar ook in de overige geheimen van het klavierspel is Dirk Schäfer een volledig ingewijde. En Hekking evenaart hem daarin op zijn instrument. In 't eerst van den avond (Schäfers sonate) scheen hij er moeilijk in te kunnen komen. Men merkte verstrooidheden (enkele minder juiste intonaties) welke men niet van hem gewoon is. Hij nam revanche in de Sonate van Willem Fesch en in de Elégie van Fauré. Onze lezers trouwens kennen Hekking voldoende en ook onze bewondering voor dezen kunstenaar.