Ilona Durigo [met pianobegeleiding van Evert Cornelis] (Concertgebouw, kleine zaal)
Ilona Durigo trad 't vorig jaar op in een van Alphons Diepenbrocks Novalis-Nacht-Hymnen en vond zeer grooten bijval. Is het wonder, dat zij terugkeert, een goed-bezochten liederen-avond geeft en nòg meer enthousiasme wekt? Neen. Want deze kunstenares behoort tot de naturen die niet aflaten in de worsteling van willen en het wederstrevende kunnen; zij vecht en kampt tot zij zich zeker weet van de overwinning. Daarom trof den hoorder in de eerste plaats de groote vooruitgang in kundigheid bij deze zangeres. De techniek is nu om zoo te zeggen af; de intonaties prachtig-zuiver; de klank verfijnd tot mollig-zacht alt-geluid, vooral in het piano. Dat mevrouw Ilona Durigo den strijd echter nog niet te boven is bewijst haar orgaan in de hoogte; het klinkt nog wat ruw en on af daar; nog te onvrij sprankelend uit de keel en te dor van resonans. Ook hare te ver gesloten lippen geven het timbre dikwijls iets neuzelends, alsof zij zingt met een halve brom-stem. En de zeggingskracht kan nóg winnen aan duidelijkheid.
Maar eene groote en belangrijke verdienste op zich zelve is het temperament van mevrouw Durigo. Zij stamt van het hartstochtelijke Hongaarsche ras, en, afkomstig van Boedapest bezit zij alle kenmerkende eigenschappen van dit gepassioneerde cultuur-volk, dat overal zijne verwandschap verraadt met de zigeuners en van alle Slaven wellicht het temperament-volste mag heeten. Als kunstenares heeft daarom mevrouw Ilona Durigo die fougue, innigheid, het algeheel zich geven, de opstormende spontaniteit, het overmatig expressieve natuurlijk à priori en bovendien in vergrootte hoeveelheid. Dat de voorgedragen stukken die hoedanigheden eveneens hebben, beschouwen wij dan ook als een bijna onontbeerlijke voorwaarde voor het welslagen harer voordracht.
Robert Schumann en Johannes Brahms, zij kantten zich immer bewust of onbewust tegen wat men heden noemt het dionysische, tegen het demonische. De helft van het programma van mevrouw Ilona Durigo was echter samengesteld uit liederen van deze twee romantici en dat vonden wij, gelet op haar bruischenden aanleg, wel wat jammer. Al is ‘Waldesgespräch’ van Schumann huiveringwekkend-fantastisch, wild en sentiment[eel] gecomponeerd, de schrijver blijft binnen den gezichtskring der romantiek, hij geeft een stemminkje en schuwt het een technisch klein en eng-belijnd gevoel forsch te laten indringen op het gemoed, geweldig en grootsch. Ook Brahms mijdt dat. Geheel in sterk contrast met den aard van mevrouw Durigo. Daarom slaagde ‘Mondnacht’ wel, ook ‘Aufträge’, ‘Stille Thränen’, van Schumann, het eene meer, het andere minder. Ook van Brahms ‘Weit über das Feld’, ‘O wüsst ich doch den Weg zurück’, ‘Am jüngsten Tag’, ‘Muss es eine Trennung geben’, ‘Wie froh mich frisch’, het eene weer meer, en het andere weer minder, maar den echten Brahms en Schumann, in hunne geheel eigenaardige bekoorlijkheden hebben wij niet gehoord. Daartoe is hunne kunst te fijn gevonden, fijn in den zin van precieus, te beperkt van milieu voor ongebonden, alles-omvattende, onmiddellijk-natuurlijke (en dus wel wat rauwe on-precieuse) karakters als dat van mevrouw Durigo.
Bijna volkomen zong zij echter een vijftal liederen van den genialen Hugo Wolf, die eene ver genoeg spannende ziel had om voor elken hoorder, de richting komt er niet meer op aan, toegankelijk te zijn en wiens aard lijnrecht staat tegenover de Riemannsche ‘Akademiker’ Schumann en Brahms. Ilona Durigo droeg van hem voor ‘Alle gingen, Herz, zur Ruh’, ‘Ach kleine Dinge können uns entzücken’, ‘Die Bekehrte’, ‘Und willst du deinen Liebsten sterben sehn’ (ontzagelijk!) met ‘Auf einer Wanderung’. Daarbij sloot zich mooi aan ‘Kann ich im Busen heisse Wünsche tragen?’ van Alphons Diepenbrock, die sonnetten zoo prachtig-verstaanbaar in sonnetvorm weet te bewerken. Het lied is zeer zwaar gezet, doch meesterlijk voorgedragen met een heerlijke techniek. Tot onzen spijt stond daarnaast een zeer onbeduidend stukje (‘Wo ich bin, mich rings um dunkelt’) van Leander Schlegel, welke wij de zangeres echter minder kwalijk duiden, omdat het eene attentie moest gelden voor onze Hollandsche muziek. Maar ook twee liederen van Halfdan Kjerulf, een vijftig jaar terug overleden Noor, verdienstelijk voor zijn land, maar dien men toch dood moest laten daarbuiten, beide fragmenten uit Synnöve-Solbakken van Björnsterne Björnson, waren van zeer weinig beteekenis; eveneens van geringe waarde ‘Der Frühling naht’ van den populair aan 't worden Rus Rachmaninoff.
Evert Cornelis, als begeleider, had ook zijn verdienste van mevrouw Ilona Durigo's succes. Hij weet te accompagneeren met schoonen klank en voortreffelijke overeenstemming. Het applaus - ten slotte - steeg gedurig en motiveerde wel een toegift; van Brahms (!) ‘Waldeinsamkeit.’