[Fragmenten uit Wagners Parsifal o.l.v. Willem Mengelberg en Voor- tussen- en naspelen uit Marsyas van Alphons Diepenbrock o.l.v. de componist] (Concertgebouw)]
Het is traditie geworden Richard Wagner's sterfdag jaarlijks te herdenken, en, al stond het niet vermeld in het programma-boekje, de uitvoering der drie Parsifal-fragmenten, de Ouverture, de Charfreitagszauber, de Verwandlungsmusik en Slotscène van het eerste bedrijf, zal wel tot stille bedoeling gehad hebben een herinnering aan den 18en Februari 1883, waarop de meester te Venetië verscheidde. Aan die muziek van hooge, strakke contemplatie, plechtstatigheid en wijding, had men doen voorafgaan voor- tusschen- en naspelen bij ‘Marsyas of de betooverde bron’, de mythische comedie van Balthazar Verhagen, met muziek geïllustreerd door Alphons Diepenbrock, welker betooverende schoonheden van weelderigen klank en melodie velen bij deze herhaling in het Concertgebouw, nog wel in de ooren zullen geruischt hebben als echo der voorstellingen van Willem Rooyaards' ensemble.
Het was dus een tooneel-avond; alles illustratieve muziek, bij welker opvoering de indruk en de emotie altijd luk-raak zal blijven omdat het kunstwerk uit zijn verband is gerukt. Naar mijn oordeel heeft ‘Parsifal’ daar het meest onder geleden, Diepenbrock's muziek het minst. Een bijkomstige oorzaak kan dat niet hebben, de reden moet dus liggen in de klanken zelf.
Al kan ‘Parsifal’ den indruk maken van een Oratorium, ieder détail bewijst daarvan de onmogelijkheid. Waar toch de handeling het spannendst is, heeft Wagner alles laten afgaan op het tooneel. Om hier één voorbeeld te noemen, het binnendragen van Amfortas, het stralen later van den Graalskelk, het hoogtepunt van het eerste bedrijf. Daarbij is de muziek in ‘Parsifal’, zóó sober, ik zou haast zeggen povertjes en armelijk geconcipieerd, dat de aandacht van den hoorder onmogelijk geconcentreerd mag worden op den klank; dan verveelt men zich al gauw. De heele opgevoerde scène van gisterenavond bestond toch hoofdzakelijk uit slechts twee motieven, Avondmaal en Geloof. Bovendien kan ik de koorzangen uit dit tooneel niet zoo heel fraai vinden. Zij duiden meer dan onmiskenbaar op Wagner's Dresdener periode, den tijd waarin hij het Liebesmahl der Apostel schreef, een werk ten naastenbij iets méér dan een gewone liedertafel compositie. Wij bedoelen hiermee voornamelijk de zangen der Graal-ridders - in de zaal.
Bij de uitvoering van het vocale gedeelte werkten mede, leden van de Afdeeling Amsterdam van de Maatschappij ter bevordering van Toonkunst en leden van de liedertafel ‘Apollo’, te samen een zeer goed ensemble vormend, soepel en aangenaam van geluid De heer Simon Denijs zong de Gurnemanz-partij, mooi van geluid doch wat onrustig, Rudolph van Schaik de paar regeltjes van Parsifal. Waarom deze inleiding tot de Verwandlungsscène niet geschrapt is, bleef mij onbegrijpelijk. Het gezongene droeg niet het geringste bij tot verhooging van het geheel. Parsifal pakte zich weg na zijn solootje en het verwonderde mij dat Gurnemanz het ook niet deed. De heer Thomas Denijs vertolkte Amfortas' klacht en hier merkte men pas ter dege wat er ontbrak. Lag het aan Denijs' dramatisch accent, wat hem in voortreffelijke mate ter beschikking bleek te staan, naast een prachtig getimbreerd geluid? Hoe feller en snijdender het ‘Erbarmen! Erbarmen!’ klonk des te meer miste men het leven van costume en décor, eigenlijk de motiveering van die hartstochtelijkheid. De heer F.H. van Duinen zong den Titurel, den door den Graal gemagnetiseerden doode, wel een van Wagner's meest origineele invallen, welke in fantastiek en zonderlingheid sterk doet denken aan Edgar Poe. Wanneer men zingt van af de zoldering, van af de corridors dan kan men geen al te duidelijke dictie vergen. De heer Van Duinen evenwel bracht het er uitstekend af. De hoorders hebben trouwens wel belangrijker dingen moeten aanvullen uit hunne verbeelding.
Maar Willem Mengelberg heeft zich moeite genoeg gegeven om de illusie van een Graaltempel met driedeeligen koepel zooveel mogelijk te benaderen. Evert Cornelis dirigeerde op den zolder het koortje dat de ‘Knabenstimmen’ zong, Cornelis Dopper in den gang achter de rechter-loge het koortje van ‘Jungere Männerstimmen’. Daar stonden nu ook de klokken, welke door die verwijdering veel juistere nabootsing gaven van klokkengelui uit een toren; men hoorde het storend bij-geluid niet meer van den klopper.
Dit alles stond met Mengelberg's lessenaar in electrisch contract en de maat werd kenbaar gemaakt door genummerde gloeilampjes; dit is een procédé dat aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat en er heerschte uit al die zaal-hoeken een voortreffelijke samenwerking en eenheid met het centrum.
Doch Marsyas kwam meer tot een geheel van stemming. Dit is wel hieraan toe te schrijven dat Diepenbrock de emotie's van lucht, leven van bloemen, lente, geheimzinnigheid van het woud zoo geniaal heeft weten te condenseeren in orkest-geluiden. En niet enkel orkestraal, maar evenzeer melodisch en harmonisch. Wij willen de melo-drama's uitzonderen, zij lijken ons te lang gerekt en te intiem verbonden niet het bijbehoorend woord; elders echter, in de voorspelen, de naspelen, de balletmuziek - nymphendans - is ieder stuk muziek tot een stemming op zich zelf geworden, een Marsyas apart, waarvan men zonder bron, Arcadische bosschen, Deiopeia, Apollo, Arethusa en Alexander, de zeer hooge schoonheden zonder eenige belemmering ten volle kan smaken. Vooral nu de meeste onderdeelen der compositie door deze concertuitvoering veel beter tot hun recht kwamen. Voorbeelden aan te halen is bijna overbodig, wij noemen slechts een vermeerdering van rythmische plastiek in de grootsche Apollo-hymne, het ontstijgen van Deiopeia uit de bron, de natuurweelde van 't woud - entre-acte - met de meesterlijk bewerkte canonische passage, de bewonderenswaardige ijlheid van den nymphendans, waar wij het werkelijk een geluk achtten, dat de bekoorlijke reien der Dionysos-dochters de aandacht niet meer afleiden van de veel bekoorlijker weelde der klanken.
Het is jammer dat de ‘Marsyas’ reeds van het repertoire van Royaards' tooneel is verdwenen. Wij hopen daarom dat het in 't Concertgebouw tot een herhaling komt van Diepenbrock's muziek, in rijkdom van geluid de gelijke van ‘La Mer’ b.v. welke zij in fijnheid van inventie nog overtreft. Bij herhalingen zal het samenspel ook nog winnen aan afronding, zekerheid en vrij worden van enkele vergissingen, welke gisterenavond begaan zijn en de intonaties van den solo-violist zullen winnen aan zuiverheid; zij waren nu geregeld een kleinigheid te laag. De heer K. Willeke blies de fluit-soli op een waarlijk superieure wijze. De componist leidde zijn werk zelf en vond een ontzaglijken bijval, welke ten laatste het karakter aannam van een ovatie. Zijn Marsyas - Willeke - heeft hij naar voren geroepen en mede doen huldigen. Ook ‘Parsifal’ heeft enthousiasme gewekt. Doch om dat voldoende te uiten was het wat laat geworden.