[Electrische verlichting in de grote zaal – Fritz Kreisler solist in concerten van Brahms en Mozart o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Men was Donderdagavond in een enthousiasten kunst-roes. Fritz Kreisler heeft de overmacht dien demon te wekken in het anders nog al klamme gevoel en kille gereserveerdheid, waarmee men in ons goêlijk landje het allergrootste langs zich laat heentrekken. Hij vergaarde er ook het genot van: een eindeloos applaus. Het was als of Brahms nooit bestaan had, alsof Kreisler-zelf het concert van Mozart en dat van Brahms had geschreven. In dat geval zouden wij ons geen grooter toejuichingen kunnen uitdenken. Bracht Fritz Kreisler zijn dankbare hoorders waarlijk visioenen, openbaringen, vergezichten of andere glorieuze emoties? Het leek wel zoo. Maar dan gaat men onderzoeken welke innerlijke krachten dat ongewone ontrijst. Ik ben tot de conclusie gekomen, dat bij Kreisler in hoofdzaak zijn rythmiek de factor is. Ieder virtuoos, ieder kunstenaar heeft in dezen tijd zijn kleine eigenaardigheid; in plaats van een algeheele of halve universaliteit; daarvoor leven wij in de moderne machinerie der menschheid, waar elk zijn werkplichtje meent te krijgen als in een groote fabriek.
De een kiest dit de ander dat: Mahler de melodie, Strauss den nabootsenden klank, Reger de contrapuntiek, Debussy de miniatuur; bij de uitvoerende kunstenaars vindt men een zelfde soort van eenzijdigheid, welke de laatste dertig jaren de kunst heeft overvallen. Bij Fritz Kreisler de rythmiek, waarmee hij al het overige der muziek in ondergeschikte mate schijnt vereenzelvigd te hebben. Alles bij dezen virtuoos wordt metrische beweging, zijn gaan en staan, elk zijner gebaren, de stokvoering, alles; zijne phraseering berust uitsluitend op de rythmiek; ik zou haast zeggen, dat zijne klankgolvingen rythmisch zijn! Daarnaast staat zijn aangename gracie en lieve [?] daarnaast zijn zeer bewonderenswaardige techniek.
Hiermee is het voornaamste gezegd, daar Kreisler morgenmiddag weer speelt, houden wij het overige in petto. Wat volgt raakt de nieuwe electrische verlichting te langen tijd begeerd, om er niet een en ander van te melden. De groote zaal wordt nu verlicht door vijf flonkerende, kristallen kronen, welke ook het plafond een zeer verfraaid aanzien geven. De grootste, in het midden, heeft een middellijn van 3.25 meter en weegt niet minder dan 1500 kilo. De maximum lichtsterkte bedraagt 16000 kaarsen. De daarop nog volgende hangt achter in de zaal en geeft 8500 kaarsen; boven het podium hangen drie kleinere lampen met een gezamenlijke lichtsterkte van 4000 kaarsen. Onder het balcon voorts zijn zeventien plafonières aangebracht, elk van 200 kaarsen en rondom het orkest stralen tien drie-lichts armen totaal den glans van 1500 kaarsen. Alles is dus voortreffelijk geconcentreerd in de hoogte.