Wassili Safonoff [dirigeert Scriabine Symfonie nr 1, Wladimir Metzl Die versunkene Glocke, Alexander Arensky Variaties voor orkest] (Concertgebouw)
Wassili Safonoff heeft al meer gedirigeerd in Amsterdam. Hij was het, die even na Tschaikowsky's dood hier de Symphonie pathétique voor het eerst uitvoerde en haar in éénen populariseerde. Hij stond toen aan het hoofd van een vrij schamel orkest en dit in aanmerking genomen kan men voor 's mans suggestieve macht slechts de grootste bewondering voelen. Ziehier inderdaad een persoonlijkheid. Alles in zijn directie is berekend, maar zij blijft spontaan. Hij heeft oor en oog voor alles, de nietigste details niet buitengesloten, doch het geheel vervaagt zeer zelden in mimiatuur-werk; hij wil de muziek niet illustreeren met handen en arm, doch weet haar toch te dwingen tot de gewenschte plastiek van melodie en rythme; overal en immer heerschen eenvoud, gracie met juistheid en zwierig sentiment. Hij is geen man van het monumentaal en indrukwekkend gebaar als Gustav Mahler, maar hij is elegant. Hij lijkt niet, als Mahler, koninklijk gebeeldhouwd, grootsch van lijnen - hij is op en top diens tegenvoeter en dat typeert hem het best.
Wassili Safonoff gaf een Russisch programma: De eerste symphonie van Alexander Scriabine, zesdeelig werk, welks slotkoor ‘Hymne an die Kunst’ echter moest wegvallen. Tot onze spijt, want wellicht had het veel dubbelslachtigheden van stijl, veel kunnen ophelderen, veel monotonie kunnen vergoelijken. No. 2 was ‘Die versunkene Glocke’, dramatische Tondichtung zu Gerard Hauptmanns gleichnamigen Märchen-drama van een zeer jongen componist Wladimir Metzl. Het werk is lang en in de conceptie treffen twee doode punten waar men de aandacht, die daar een geweldigen krak krijgt, met de grootste moeite over heen zet. Het een bevindt zich tusschen het vijfde en zesde stemmingsfragment (volgens het programmaboekje), het andere tusschen het zesde en zevende (waar de klok gaat luiden). Talentvol werk overigens; een jonge meester die wie weet nog wat wonderlijks zal geven als hij het geluk heeft naast talent genie te bezitten. Doch tot nu toe schreef hij slechts epigonen-muziek, totaal afhankelijk van Richard Strauss in alle opzichten. De derde noviteit was van Alex. Arensky een anderen Rus, in 1906 gestorven op vijf-en-veertigjarigen leeftijd: ‘Variaties voor strijkorkest.’ Het bleek knap werk, muzikaal, boeiend, zelfs spannend; nu en dan toch ook wel wat goedkoop: het thema gespeeld door de tweede violen en alten met een doodgewoon passage-werk van de eerste violen, dat is niet ver van banaal.
‘Niets nieuws onder de zon,’ in Rusland ook niet. Men begint weer te haken, te snakken naar een nieuw geluid. Het is nu al dertig jaren koekoek een zang. Strauss, dien zich zelf uit schreef. (Wat een eenzijdigheid immers in vergelijking van Beethoven of Wagner!) Strauss en nog eens Strauss. Van Rusland echter heeft men niets te verwachten. Dat weten wij nu ten minste.