De muziek van Lucifer's reyen
Een vergelijking met opera-muziek of zelfs met het vaudeville-genre, is bij deze Lucifer-verklanking totaal onmogelijk. Tegen hoeveel zwarigheden heeft de heer Cuypers zich moeten opwerken! Wie zal gelooven, dat er bij de eerste voorstelling negen musici voor het eerst medewerkten, die de dirigent, - in den hoogsten nood geen spelers te hebben! - 's morgens in allerhaast per telefoon of telegraaf moest bijeen schrapen? Dit verklaart ruim dat het orkest menigeen niet heeft voldaan. En verder:
Om tal van redenen mag dit orkest niet te groot zijn, eerstens economische, tweedens om wille der verhouding tot de spelers en de drie rey-zangeressen, (uitstekend gezongen door mevr. C. Gestman, mevr. W. Petersen-Kroesen, 1ste en 2de sopraan, en mej. H. de Kruyff, alt.)
Dit belemmert dus den componist geweldig in de instrumentatie. Wie zal er daarom over vallen, dat het slagwerk, groote trom, kleine trom, pauken en gong overheerschten? waarom 't voorloopig dan den auteur ten kwade geduid, dat de tegenstelling van goede en slechte geesten, de preciseering, de afronding miste, omdat zij niet onderstreept kon worden met de kleurende orkestrale lijn? Kan het verwondering geven, dat de typeering der Luciferisten slap scheen en mat, wanneer men rekening wil houden met al deze den kunstenaar stremmende omstandigheden? Na de voorstelling moest men concludeeren, dat de muzikale illustratie geenszins bijdroeg tot de stemming van het treurspel - zonder haar daarom in het geringste te schaden - maar hoe anders had dit kunnen zijn. Wanneer Royaards zich bij sommige voorstellingen de weelde veroorlooft van begeleidende muziek, dan ware het billijk ook den componist, in gelijke mate als den decorateur vrijheid te laten alle krachten, die tot zijn effect kunnen bijdragen, aan te wenden. Zie eens het koor achter de schermen, dat de reyen afwisselde. Was er genoegzaam contrast? Neen. Waaraan lag dit? Er klonk één mannenstem naast een zestal vrouwenstemmen. Dit moest een poveren, leegen indruk maken, maar hoe gemakkelijk waren deze leelijke octaven-unisono's te verbeteren geweest! Doch 't zij zoo 't zij, wanneer dit alles den musicus de stemming niet bederft, dan zeker niet den leeken-hoorder. En bovendien telt de muziek nog zooveel charmante passages, zij geeft zooveel zoeten klank, zoo rijke melodieusheid te genieten, de teekening der goede engelen is zoo idyllisch, zoo puur; het Paradijs motief klinkt zóó bekoorlijk, de muziek der reyen is zoo harmonieus, rijk aan sentiment, vol streelend geluid; het voorspel en tusschenspelen zijn zoo vol van achtenswaardige muzikaliteit, - waarom dit alles niet allereerst gewaardeerd en toegejuicht?