[R. Kreutzer Vioolconcert nr 19, Bach Vioolconcert in e (solist Christiaan Timmner), tevens Suite nr 1 (eerste uitvoering) – Haydn en Wagner o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Een vioolconcert van Rudolph Kreutzer, den virtuoos, wien Beethoven zijn bekende vioolsonate opdroeg, welke echter nimmer door den kunstenaar is gespeeld, daar hij haar ‘te weinig effectvol’ vond, kwam gisteravond den eersten keer voor op een Concertgebouw-programma, naast een andere noviteit, eene Suite van Bach, geëncadreerd door Joseph Haydns eerste Engelsche symphonie (in Es) door het vioolconcert in e groot van Bach en Wagner's Meistersinger-ouverture. Ziehier enkele tijdperken der muziekgeschiedenis den hoorder op één avond, in enkele uren, voor de verbeelding gebracht, met harde wisseling der stemmingen en indrukken. Wat al te ruw echter was de overgang van Bach's concert naar het voorspel der Meesterzangers-opera. Waarom klonk de inzet van dit stralende werk gisteravond zoo mat? Men moest misschien wennen aan deze nieuwe wereld van geluid. Of was 't omdat het slotaccoord (e-groot) van Bach's meesterstuk nog in de ooren ruischte, waartegen de minder helle C bedeesder aanklonk? Volgens Berlioz klinkt C ernstig maar gedempt en droef, e schitterend, prachtvol, edel. Hoe dit zij: ondanks de veel grootere moeite die Mengelberg zich gaf dan anders, de partituur te illustreeren door zijn klank en zijn gebaar, hij heeft ons gisteravond de echte feeststemming niet kunnen suggereeren. Het bleef innerlijk een strijd van gevoel tegen gevoel. De dirigent had moeten inzien, dat deze Bach en Wagner in 't sentiment dat uit deze werken spreekt, te ver van elkaar staan dan hen te kunnen laten volgen.
Christiaan Timmner speelde de beide vioolconcerten met alle zekerheid, waarover een virtuoos gewoonlijk beschikt. Wij hoorden hem echter liever in Kreutzer dan in Bach. Kreutzer's muziek is lichter, gemoedelijker, de uitvoerende heft zich gemakkelijker op het zeer bereikbare niveau van kalm romantisch voelen en droomen. Het werk is melodieus met veel uiterlijke effectjes, heel begrijpelijke lieve dingen. Men kan het nonchalant voordragen en toch indruk maken. Dit is niet het geval bij Bach. De muziek staat oneindig veel hooger. Het is dus niet meer dan logisch wanneer de speler zich oneindig meer moeite geeft, ten eerste om het werk tot zijn recht te brengen, ten tweede om den hoorder op te voeren tot die verre pracht van verborgen grootheid. Wij bemerkten dat niet bij Chr. Timmner. Twee vioolconcerten op één avond, dat is een harde taak, welke wij waardeeren. Bach schreef zijn werk om de muziek, Kreutzer om het instrument; staan beide composities nu zoover van elkaar, dan komt men ook lichter tot een vergelijking tusschen de voordracht der twee. Ziedaar wat de taak nog harder maakt. Slaagde de heer Timmner minder goed in het concert van Bach, des te meesterlijker vertolkte hij dat van Rudolph Kreutzer. Eén ding slechts betreuren wij daar in de uitvoering: dat zijne e en d snaren niet voller, sterker geluid geven. De toon zal magnifiek klinken in een kleine ruimte, in de groote zaal kan hij niet geheel voldoen. Te meer trof dit omdat de g en d snaren dit gebrek niet hebben. Timmner speelde beide concerten uit het hoofd, wat men eerst in den allerlaatsten tijd van hem gewoon is. Dit geeft de uitvoering zonder twijfel meer losheid, vrijheid en spontaniteit. De kunstenaar behaalde veel succes.
De nieuwe Suite van Bach is ons slechts van ééne zijde meegevallen: de sublieme voordracht door het orkest. Bach schreef dit werk in zijn zorgeloozen tijd aan het hof van Prins Leopold in Köthen (omstreeks 1720) met meerdere suiten, concerten en tallooze pianowerken. Men hoort dat zorgelooze weerklinken in de muziek. Van af de inleiding, hierna de gefugeerde Vivace, de staatsie-volle Courante, de Gavotte met het even melancolieke tusschenspelletje van hobo's en pizzicato's der strijkers, de korte Forlane, het menuetto met het lieve trio, de Bourrée met hetzelfde triestige intermezzo voor hobo's en fagotten, als in No. 4, - wisselt nergens het gevoel, nergens de uitdrukking, nergens de kleur der instrumentatie, het verschilt alleen in toon en heel even in rythme. Bovendien ziet men immer in de pedant-statige danspassen het wiegelen der pruiklokken uit dien vreeselijk gefatsoeneerden tijd, waarin menschen met vol oprecht hart schaarsch geweest moeten zijn.