Nieuwe muziekuitgaven
Missa in Honorem Sanctissimae Trinitatis, van Hubert Cuypers
De componist hield ons inziens dit werk te lang in portefeuille. Want iedere poging in de goede richting, en dit is er eene voortreffelijke, kan hier en in dezen tijd niet te spoedig ter openbaarheid komen. En als men bedenkt, dat deze mis haar Nihil obstat nog verkreeg van Monseigneur mr. J.A. Lans in 1907, dan zal men toegeven, dat zij niet te vlug ter perse is gegaan.
Deze compositie lijkt ons een uitstekende poging in de goede richting welke is: Gevoel in de melodie, leven in den klank, expressie in het rythme, individueel geluid, de loochening van het stereotype, vermijding der conventie. De muziek herleve. Wij hopen, dat dit streven invloed uitoefene op de jongeren. Een alledaagschen inval te verwerken tot eene mis, tot een gerekt motet, opgesierd met quasi-artistieke contrapuntiek, dit te laten zingen in eene kerk, daartoe heeft niemand het recht. Men moest in deze zaken ter plaatse waar de autoriteit zetelt, eens strenger het verschil onder oogen zien tusschen handwerksman en kunstenaar. Wij begrijpen niet, waarom tegenwoordig elk organist in dorp en stad moet componeeren.
Cuypers heeft deze mis bewerkt met zoogenaamde leidmotieven. Het eene, dat op God den Vader slaat, is ontnomen aan de Hymne Miris modis, het andere (God de Zoon) aan het Gregoriaansche Kyrie, het derde, dat op den H. Geest betrekking heeft, van eigen vinding. Dit is pure middeneeuwsche symboliek. Zij werd vroeger meer aangewend en een prachtig voorbeeld er van vindt men in een vrij onbekend werk van J.S. Bach, het allerlaatste en misschien wel allerschoonste van den meester, de 9 choraal-bewerkingen, waarvan de drie eersten een Kyrië, Christe en Kyrie. Bach voert de symboliek nog strenger en schoolscher door dan Cuypers. God de Vader geeft hij een opwaarts strevend motief; Jezus Christus is aangeduid door een langer motief, dat eerst daalt (ter aarde, zijne menschwording), vervolgens stijgt (zijne hemelvaart en Godheid); het wezen van den H. Geest, ‘die uit beiden voorkomt’, wordt uitgedrukt door een contrapuntische combinatie uit de motieffragmenten van Vader en Zoon. Ondanks dit schijnbaar gezochte is de muziek van grootsche werking.
Hubert Cuypers ging minder ver, doch voor den tegenwoordigen tijd slaagde hij niet minder goed. De drie motieven hebben in melodisch of rythmisch opzicht weinig met elkaar uitstaande, wat vooral den inhoud van No. 3 wel iets vervlakt, hij voert ze echter fijn door. De laatste Agnus Dei, waar alle drie tegelijk inzetten (Dona nobis pacem) als een gebed tot de Drieëenheid, is in dat opzicht een voortreffelijk gecombineerd kunststukje. Wel lijkt ons in deze mis de toonsoort es al te streng vastgehouden: ook het eerste thema drukt ons al te uniform en te dikwijls verwerkt. (In deze korte mis hoort men 't, behalve de verschillende varianten, 34 malen in zijn oorspronkelijken vorm.) Men moet eene mis niet alleen beschouwen als eene verzameling kunststukjes, doch evenzeer als geheel. Ook tast de componist wel eens mis in de keuze der toonsoorten, den harmonischen gedachtengang. B.v. de volgende passage uit den Gloria: Iesu Christe (1ste motief in as: orgel), modulatie van as naar es; Domine Deus, Agnus Dei. Filius Patris (1e motief in es; zang) nieuwe overgang naar as door orgel. Solo inzet (qui tollis peccata mundi) op, het 1e motief nogmaals inzet. Dit moet zoo ten slotte leiden tot monotonie. In denzelfden Gloria hoort men echter ook passages van groote kracht en uitdrukking. De Credo is naar onze meening 't best geslaagd. Hier heerscht de meeste verscheidenheid met afwisseling en nergens faalde de fantasie. In den Sanctus geeft Cuypers opmerkerswaardige stukjes polyphonie (blz. 17 en 18 der partituur, de 9 maten a cappella). Zijne harmoniek is voor een kerkcompositie bij wijlen zeer gedurfd en interessant, b.v. de Incarnatus. In het geheel is dit een werk, dat iedere jonge kerkcomponist zich tot voorbeeld mag nemen.