[Optreden van Julia Culp, zowel met orkest- als met pianobegeleiding (Willem Mengelberg) – vooraf o.a. Beethoven Die Geschöpfe der Prometheus, na de pauze werken van Wagner o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)]
Drie weken geleden hoorden wij de ouverture ‘Der Wasserträger’ van Cherubini, onder den titel van ‘Les deux Journées.’ Het geldt hier dezelfde opera. Eene zonderlinge herhaling echter, welke wij niet goed begrijpen. Cherubini is hier niet zoo ruim bekend en schreef toch wel meer. Men herdenkt den honderd en vijftigsten geboortedag van een meester ook bij voorkeur door zijn beste werken. En hij componeerde toch wel mooiere ouvertures. Maar ofschoon het programma al lang bleek, spijt van het hooren hebben wij niet. De muziek klonk frisscher dan den vorigen keer, de tempi werden wat sneller genomen, het geheel meer bestudeerd, de effecten forscher berekend en bereikt.
Met ‘Die Geschöpfe des Prometheus’ van Beethoven deed Willem Mengelberg eene voortreffelijke keuze. Het is een van Beethoven's aangenaamste werken, pure romantiek, verklankt tot verrukkelijke muzikale welluidendheid. Men noemt Beethoven wel eens Titan, een hemelbestormer. Maar hoe weinig voelde hij zich verwant met reuzen! Hij bezat de bloeiende gedachte en het levende gevoel. Doch hij was een goed en goedig man en de ethische tragiek vond nooit plaats in zijne fantasie. Zijn diep leven was een hartstochtelijk zoeken naar warmte van liefde en het zonnige geluk der vreugde, welk trachten culmineerde in de zevende symphonie en het slotdeel der negende. Men vergelijke Beethoven's ‘Geschöpfe des Prometheus' met Percy Shelley's ‘Prometheus Unbound’. Welk een afstand, en toch waren dichter en musicus tijdgenooten. Het revolutionnaire is Beethoven immer vreemd geweest. Zijn kunst is heroisch en monumentaal tragisch en hartstochtelijk. Doch de schepper was minder fel man dan Shakespeare en Shelley, Dante en Michel Angelo. Hij zag het leven minder somber, minder zwaar van gedachten, lichter, in kleurige atmosfeer. Wat een verrassing in de Finale het tweede thema te hooren uit den laatsten satz der Eroica! Kan men deze symphonie Heroïsch noemen? Kan men de vijfde titelen ‘Schicksalsymphonie’? Het is toch alles rijkdom van schoonen klank, vredige melodieusheid, hooge gedachten, maar uit een lichte, gelukkige, zonnige hoogte. Uitvoeringen als deze werken wel eens als revelaties. Waarom stelt men Beethoven zoo gaarne voor in een storm van zwarte donderwolken en bliksemflitsen? - De ondergrond van zijn gedachten en zieleleven was het geluk.
Van de voordracht memoreeren wij het derde deel, den Adagio, Andante quasi Allegretto. De harpsoli, het pizzicato, de fluitmelodiën, de clarinettenpassages, het violoncelspel.
Julia Culp! Geen bloemen maar een stampvolle zaal, eindeloos applaus, geestdrift en een toegift.
Het programma der zangeres bestond uit het Recitatief en Aria ‘Morir vogl'io’ van E. d'Astorga, het bekende Arioso ‘Dank sei Dir, Herr,’ uit de ‘Cantata con strumenti’ van Händel, beiden voor zang met orkestbegeleiding ('t laatste ook met orgel) en liederen van Beethoven.
De Italiaansche taal klonk zoet en vol, de muziek rijk, maar D'Astorga is niet zoo dramatisch als mevrouw Julia Culp hem gaf. De tegenwoordige concertzangeressen staan bijna allen onder den invloed der opera. Wat mevrouw Julia Culp met vele harer kunstzusteren ontbreekt, is de naïeviteit der uitdrukking, de spontaniteit, het zich geheel geven. Gebaren en mimiek make men op het tooneel, plastische uitspraak, realistische voordrachtseffecten geve men in moderne zangnummers, in de oudere werken speure men den geest, den zang en vertolke deze naar het hart klopt, zooals de ziel zegt. De voordracht mag niet expressiever zijn dan muziek, stem en innerlijke gesteldheid toelaten.
Maar overigens! Wie zal beter zingen dan mevrouw Julia Culp? Zij heeft een orgaan met gongklank. Verdween de vleugel-begeleiding (gespeeld door Willem Mengelberg) bij Beethoven's liederen, ‘Adelaïde’, ‘Die Trommel gerühret’, ‘Freudvoll und leidvoll’, niet meermalen in het ontzaglijk geluid harer stem? Zij kan ook streelen, in fijne tonen en zachte nuances: ‘Ave Maria’ van Schubert (toegift). In lyrische stukken hooren wij haar 't liefst. Zij beheerscht dan de stemming met haar door en door vrouwelijk gemoed. Het humoristische gaat haar wel goed af, maar daar denkt men immer, waarom niet een tikje luchtiger, pittiger. Klinken de tonen echter innig dan kan zij den hoorder opvoeren tot groot geluk van luisteren. Haar stem is week, zacht en mollig, resoneert tot vol geluid, de techniek bespeurt men nooit, zoo kent zij ze, aan het muzikale der voordracht ontbreekt niets. Wat verlangt men meer? De kunstenares proeve sterker de heerlijkheid der lyriek, zij zal haar nog intensiever weergeven.
Na de pauze volgde het Siegfried-Idyll en Voorspel en Slot-scène uit het muziekdrama ‘Trisan und Isolde’ van Wagner, twee magnifieke tegenstellingen. De vadervreugde en de doodende hartstocht, het spelen van den kleinen Siegfried en het sterven der liefde-vrouw Isolde. Ook dit deel van het programma bracht schoonheden, waarvoor wij Willem Mengelberg dankbaar zijn; want krachtige stemmingen, sterke indrukken zijn in het tegenwoordige muziekleven met zijn wisselvallige stroomingen, zoeken, trachten en krasse modes zeer zeldzaam. Wij waardeeren een middag als deze des te meer.