Messchaert - Röntgen (Concertgebouw, kleine zaal)
Messchaert heeft inderdaad gezongen. Met welk enthousiasme werd hij ontvangen door zijne talrijke hoorders! En Messchaert bleek nog de oude. Hij boog en lachte, vriendelijk-intiem en zoo'n beetje onderons; het was een prettig weerzien.
Zijn bravourstukken had hij dezen keer niet meegebracht. Het programma telde vijf liederen van Johannes Brahms, vier van Oskar Posa en twee ballades van Löwe. Wie kende hier Oskar Posa vóór hij diens composities zong? Niemand. Maar mogen wij verheugd zijn over deze nieuwe kennismaking? Heeft zij ons verstand rijker, ons hart warmer gemaakt? Naar ons gevoelen, neen, want deze liederen, geen enkel uitgezonderd, behooren tot het matige decadenten-werk. Doch het geestdriftig publiek beapplaudisseerde niet minder zijn gevierden landgenoot. Tot straf heeft 't het Weihnachtslied tweemaal moeten slikken. Messchaert bisseerde. Wij hebben alle bewondering voor Messchaert en daarom kunnen wij met te meer recht vragen: Komt men op deze uitvoeringen om den zanger te genieten of het kunstwerk? Zonder twijfel om beiden te smaken. Kan dit genot verdeeld worden op een van beiden afzonderlijk? Neen. Wanneer ik een schoon kunstwerk slecht hoor uitgevoerd, bevalt mij dit niet. En omgekeerd, wanneer ik een slecht kunstwerk schoon hoor uitgevoerd, prikkelt me dat nog erger. De geringe muziek doodt dan het genoegen dat de uitvoerende geeft.
Van Brahms had Messchaert gekozen ‘Der Tod das ist die kühle Nacht’, ‘Auf dem Kirchhof’, ‘Wie Melodien zieht es’, ‘Auf dem Schiffe’ en ‘Unüberwindlich’. De laatste twee hadden 't meest succes. ‘Auf dem Schiffe’ met de dartele, magnifieke begeleiding, door Röntgen prachtig gespeeld, 't laatste een drastisch drinkliedje, ruw-komisch en zwaar van klank, dat Messchaert zong met kolossaal stemgeweld. Wat een orgaan heeft deze kunstenaar! De techniek hiervan gaat alle beschrijving te boven. Is dit oefening, vraagt men zich af, of aangeboren? Beiden houdt men ten slotte voor onmogelijk. Alles is af, glad, geslepen, rond, mollig, fijn, in de hoogste mate volmaakt. Wat een onberispelijke ademhaling! Wat een klankvorming! Hoe natuurlijk en vol klinkt de kopstem! Wat een uitspraak, letter voor letter te volgen! Wat een veelzijdigheid van toon! Wat een zekerheid van onovertroffen intonaties, allerfijnst getempereerde geluids-schakeeringen! Wat een staccato! En ten slotte, wat een timbre in alle liggingen! Hoe bewonderenswaardig klinkt deze stem in de hoogte, in de laagte, in het medium!
Met de ballades van Carl Löwe ‘Der Nöck’ en ‘Das Hochzeitslied’ had Messchaert de hoorders natuurlijk direct op zijn hand. Deze componist maakt altijd effect. Geheel in Messchaert's geest trouwens lag het grappige ‘Hochzeitslied’. Het werd zeer humoristisch voorgedragen. Messchaert leek ons Zaterdagavond toch beter gedisponeerd voor de komische muziek. In de ernstige liederen van Brahms ten minste, misten we het diepere, het psychische.
Röntgen speelde de Waldstein-Sonate van Beethoven. Wij vroegen ons af waarom de meeste pianisten een speciale voorkeur hebben voor deze Sonate; zij komt voor op al hunne programma's. Geeft het brillante van dit werk daartoe aanleiding? Waarschijnlijk wel. Röntgen heeft dit werk gespeeld als puur virtuoos en zelden hoorden wij 't eerste en 't laatste deel van dit werk zoo schitterend van klank en techniek. Wat een geweld in 't eerste thema, dat het Rondo-refrein volgt! Vervolgens gaf hij eene serie eigen composities, 't ‘Dolce far Niente’, dat het vorig jaar ter eerste uitvoering kwam. Het werk bestaat uit een luchtig dansje, een droomerig-droef adagio, een vroolijk huppelend wijsje, een zwaarmoedig Andante con moto, en een haastigen Impromptu. Al deze vijf stukjes zijn even goed bedoeld en handig gecomponeerd. Zij gaan echter niet diep en hun aard van geestig-oppervlakkige genre-muziek verloochenen zij nergens. Toch wist Röntgen ze weer tot een groot succes te voeren door zijne meesterlijke vertolking.