[Eerste uitvoering van La mer van Debussy, Violoncelconcert van F. Gernsheim (solist F.W. Gaillard) – Mozart (Jupiter) en Saint-Saëns o.l.v. Cornelis Dopper] (Concertgebouw)
Van Friedrich Gernsheim, de uit den Mendelssohn-Schumann-tijd (1839) geboren musicus, die voor ons kan gelden als een halve landsman, daar hij langen tijd dirigent was der Rotterdamsche concerten van de Maatschappij ter Bevordering van Toonkunst (1874) en ruim twintig jaar later nog van de Eruditio Musica in dezelfde stad, een man, die den ouderen van dagen sterker in het geheugen ligt dan den jongeren, een flinke figuur in zijn tijd, maar die te lang leefde en te weinig de kunstenaars oerkracht bezat om jaar na jaar zijn naam te doen standhouden, die al te vele en groote evoluties zijn kunst zag metamorphoseeren om ze te kunnen meemaken, - werd gisterenavond voor de eerste maal uitgevoerd een concert (opus 48) voor cello met orkestbegeleiding, gespeeld door den heer Frits W. Gaillard.
Friedrich Gernsheim behoort tot de oude menschen, die hun tijd overleefden, die in alle opzichten in scheeve verhouding staan tot iedere uiting der tegenwoordige kunst, die men echter nadert met lankmoedigheid, want hun eerbiedwaardig grijs hoofd imponeert, zij hebben al zoo veel desillusies achter den rug en zullen er toch zoo lang niet meer zijn. Het cello-concert verdiende in ieder geval niet meer de plaats, die het gisterenavond innam op een programma van het Concert-gebouw. 't Zijn allemaal verzuchtingkjes, 't is 'n liefelijk smachten, 'n gekweel, 'n snoezigheidje, of 't zijn aanstellerijtjes van stoere rythmen, die men vijftig jaar geleden al niet meer nieuw vond. Bovendien heeft dit werk, als bijna alles van Gernsheim, een muf studeerkamer-luchtje.
Frits Gaillard speelde het concert uitstekend en redde door charme van voordracht wat er van te redden viel. Toch mag het niet verwonderen, dat de speler niet gaf wat hij kon. Het werk mist nu eenmaal alle artisticiteit. Wel kan men er op wijzen, dat de solist het coloriet van zijn toon veel te eenzijdig hield, bijna zonder eenige schakeering, wat de compositie niet aantrekkelijker maakte.
Een spiksplinternieuw stukje muziek daarentegen bezorgde de heer Cornelis Dopper zijn helaas, niet erg aandachtig gehoor met ‘La Mer, trois esquisses symphoniques’ van Claude Debussy. De symphonische werken van dezen Franschman vormen in zooverre een genre voor zich als zij deel uitmaken van zijn muzikaal-dramatische werkwijze, welke men 't meest zal bewonderen in zijne opera's op teksten van Maurice Maeterlinck, waarin hij veel eigens praesteert. Het is alles stemming. Maar wat is kaduker dan een stemminkje? Dat de componist voor eene stemming eer uitdrukking zoekt met klankeffecten dan met normale muziek, is logisch. Hij doet het ook. Toch blijkt hij reeds ten achter bij zijn artistiek nauw-geparenteerde collega Maurice Ravel en hij is minder ver den weg op der tallooze muzikale Verloren Zoons, die kracht en rijkdom verspillen aan klank-bachanalen. Debussy is melodisch nog tamelijk sterk, maar dat ook zijne kunst tijdelijk is, lijdt geen twijfel. Zij is daarvoor te eenzijdig.
In ‘La Mer’ is alles zacht, mooi en teer, behalve coda en slot van ieder onderdeel, (hetzij ‘De l'aube à midi sur la Mer’, of ‘Jeux des vagues’, of ‘Dialogue du vent et de la Mer’), waar men nu eenmaal volgens de kunstwetten in de meeste gevallen een kracht-climax moet hooren. 't Is de zee van een schilderijtje met onnoemelijk veel kleuren, een zee waar zelfs een Brabander wel op zou durven varen, zoo lief ziet ze er uit. Maar dat Claude Debussy ons geen duidelijk beeld gaf van de echte zee, mag men een musicus niet kwalijk nemen. De muziek is enkel een kunst voor den verstaander met een half woord.
De uitvoering van dit prachtige werk voldeed in ieder opzicht; heerlijke klank in alle instrumenten; en de bekwame directie bezorgde de hier zoo noodige finesse en eenheid. Maar de Hollanders, ofschoon van ouds een zeevaardersvolk, zijn nog niet rijp voor ‘La Mer’ van Debussy. Dit bleek genoeg.
Als pendanten voor de werken van Gernsheim en den Franschman waren gekozen Mozarts Jupiter symphonie en de ‘Marche Militaire Française’ uit Saint-Saëns' ‘Suite Algérienne’.