Kamermuziekavond [met werken van Reger en Chausson] (Concertgebouw, kleine zaal)
De vier kranige Hollandsche kunstenaars, J.W. Kersbergen, piano, Jan Vel, viool, S. van Adelberg, alt, en I. Mossel, violoncel, die gisteren hun serie kamermuziekavonden voor dit seizoen besloten, blijken zoo geen uitgesproken propagandisten van de nieuwere veel gesmade muziek, dan toch haar stille, vurige bewonderaars. Zij wagen er het succes op en het voortbestaan hunner uitvoeringen, want het is niet te veel beweerd als ik zeg, dat negen tiende van de hoorders nog niets van Max Regers werken begrijpt. Het duidelijkst sprak dit uit het applaus.
De spelers verdienen meer waardeering om hun streven dan om hunne voorloopige praestaties. Reger vergt andere en meerdere dingen van den uitvoerder dan Mozart of Beethoven. Zijn gecompliceerde polyphonie nog daargelaten. Het is de harmoniek welke den speler de zwaarste moeilijkheden veroorzaakt en van welker goede of minder goede opvatting het ‘begrijpen’ en mooi vinden van Reger voor een groot deel afhangt. Men mag niet uit het oog verliezen b.v., dat de g van het c groot accoord beduidend en hoorbaar anders klinkt dan de g van het es-accoord, de cis van het a-accoord anders dan de cis van cis-groot. Dit hebben violist noch cellist genoegzaam bemerkt en hieraan zijn dan ook tal van valsche intonaties en gruwelijke dissonanten toe te schrijven, die keer op keer de werking der muziek vermoordden. Het komt bij Reger (en andere modernen) meermalen voor, dat b.v. de viool schijnbaar in één toonsoort speelt, terwijl de pianobegeleiding de meest wijdloopige modulaties maakt. Alleen een fijn gehoor en nog fijner gevoel bij den violist kunnen ze aannemelijk maken.
Dit neemt niet weg, dat er in het samenspel genoeg hoedanigheden vallen aan te wijzen, welke het stempelden tot artistiek zeer hoogstaand. De warm-temperamentvolle voordracht, de mooi gepaarde individualiteiten, de technische ontwikkeling van ieder, de klankschoonheid van elk ensemble, in het trio, in de sonate voor piano en viool of quartett, verdienen ten volle den wensch, dat dit jeugdige quattuor kunstenaars bij elkaar blijft.
Het programma bestond uit het trio opus 102 (in e klein), de beruchte vioolsonate opus 72 in C groot van Max Reger en na de pauze het quartett van Ernest Chausson (op. 30 in a groot). In de werken van Reger, waarvoor ieder onbevooroordeelde slechts bewondering zal moeten voelen, slaagden bijzonder goed het Allegretto van 't Trio en 't Largo van dit werk, een grootsche adagio-muziek. Uit de sonate het prestissimo, eene geniale scherts
Bij alle bewondering voor Reger kunnen wij echter niet verhelen dat het gedurige moduleeren, maat voor maat, die onophoudelijke ‘Umwertung aller Werte’, om den term van Nietzsche te gebruiken, van volle toepassing op deze muziek, even zeer als de tallooze fermate's sterk vermoeien door het zeer weinige houvast dat zij den hoorder laten. Doch wie weet hoe logisch dit na enkele jaren zal schijnen.