Alphons Diepenbrock [Mahler Symfonie nr 3, Diepenbrock Hymne voor viool en orkest (solist Julius Thornberg) en Lied der Spinnerin en Der Abend (Aaltje Noordewier-Reddingius, sopraan) o.l.v. de componist] (Concertgebouw)
Alphons Diepenbrock is een fanatiek Mahler-vereerder en haast elk programma van 't eenigste concert, dat hij zoo ongeveer jaarlijks dirigeert, is voor de helft gewijd aan dien componist. Het was dezen keer Gustav Mahlers 4de symphonie. Het werk is in ieder geval weinig bekend en het lijkt ons niet onnoodig er het een en ander over te zeggen. Diepenbrock zelf geeft er in 't programmaboekje een doorslaand commentaar op en dit opstelletje moge ons dienen als leider.
Diepenbrock combineert haar onafscheidelijk met Mahler's derde symphonie. ‘Ging de aanvang der derde uit van de schildering der onbezielde natuur, om het ontstaan en de trapsgewijze ontwikkeling der psyche van af de bloemen en planten en het alleen gevoelende dier tot de hoogste extase der in de aanschouwing van het goddelijke verzonken menschenziel met geniale meesterhand te schilderen, - in zijn vierde Symphonie bezingt hij uitsluitend de gewaarwordingen der van alle banden bevrijde ziel in verschillende opvattingen, hetzij als kinderlijke maar toch bovenaardsche vroolijkheid, hetzij als de hoogste extase, waarin de mystikers van vroegere tijden in de aanschouwing van het goddelijke stegen.’
De sopraansolo uit het vierde deel is dan ook getiteld ‘Himmlisches Leben.’
De conceptie op de eerste plaats lijkt een weinig bevreemdend. Het eerste deel is met het laatste, het hemelsche leven, nauw verwant; pas in 't tweede komt de doodendans; in 't derde beschrijft Mahler: ‘wohin der Tod uns geführt hat.’
Verklaarbaar, doch onbegrijpelijk in verband met Diepenbrock's enthousiasme is de muzikale uitvoering van het idee.
Wie nuchter oordeelt zal moeten toegeven, dat de expositie van het eerste deel totaal onbelangrijk is. Johann Strauss vond vrij wat interessanter dansrythmen en melodieën. De doorwerking, ieder zal 't moeten erkennen, is in hooge mate geniaal, doch wie kan dit geestdriftig apprecieeren, waar het thema-materiaal, zacht gezegd, tweede rangs is. Het hoofdkarakter van dit deel is dans-vroolijkheid (‘Wiener Lustigkeit’, wij waren straks zoo vrij ‘bovenaardsch’ te spatieeren).
De instrumentale klankjes, die het tweede deel opsieren, maken het tot ‘Doodendans’. Ligt de plastiek in de muziek zelf? Neen. Bovendien: Is er tusschen dit deel en het tweede gedeelte b.v. van Mahler's zevende symphonie noemenswaardig onderscheid? (vooral wat stemming betreft en deze bepaalt toch de werking der tonen). Ook hier overheerscht het dans-rythme.
Het derde deel, de Elyseesche velden, door Diepenbrock verduidelijkt met een citaat uit Vergilius' Aenaeas (VI, 638) is een stuk muziek voor welks eerste helft ook de vinnigste anti-Mahleriaan den hoed zal afnemen. Niet alleen de instrumentatie, (de pizzicati der contrabassen b.v., die klinken als klokken, of de hobo-inzet van het tweede thema), vooral de innigheid der tonen, de volgehouden contemplatie, het kalme, stille, vredige, bovenaardsche, de genietbare polyphonie, vormen dit stukje tot een waardigen gelijke van Palestrina-muziek, of enkele adagio's van Beethoven; maar, helaas, waarom werden alle variaties geschreven in dansvorm? Deze stoort niet alleen de stemming, breekt niet enkel den vorm, de geheele symphonie lijdt er onder bij gebrek aan voldoende contrasten; want het vierde deel, het eerste ongeveer gelijk, is eveneens een verzameling walsdeuntjes in symphonievorm. Onze hoofdindruk van Mahler's vierde symphonie moet dan ook zijn: Het werk is een meer gecultiveerde, degelijker Johann Strauss, dat echter bij de uitingen van zijn voorganger, wat rythme en melodieën-vinding betreft, verre moet achterstaan.
In Mahlers hemel hoort men geen aardsch geraas, men danst, springt en zingt er, en Sint Pieter kijkt toe; Sint Lucas slacht er een os; de wijn kost er geen cent; engeltjes bakken er 't brood; alle lekkers groeit er; het heerlijkste wild loopt er over de straten; en komt er af en toe een vastendag, met plezier zwemmen de visschen naar de eetlustigen heen; Sint Pieter vangt ze; Sint Martha moet keukenmeid zijn; er bestaat op aarde geene muziek die met de zoete klanken van daar kan vergeleken worden; de elf duizend Keulsche maagden dansen er bij; Sint Ursula lacht. ‘Caecilia met hare verwanten, zijn treffelijke hofmuzikanten!’
Als de verkorte inhoud van ‘Das himmlische Leben’ waarschijnlijk van de hand van Bettina Brentano en te vinden in ‘Des Knaben Wunderhorn’.
Men mag Mahler willen verdedigen door te zeggen, dat hij een stukje cultuur verklankte, ‘de opvatting van het “Himmlische Leben”, zooals die in Zuid-Duitschland en Oostenrijk in de 18de eeuw bestond en die men in zekeren zin ook in de Missen van Haydn, Mozart, ja zelfs nog in die van Beethoven kan terug vinden.’
De melodieën van Haydn, Mozart en Beethoven, tusschen haakjes, zijn heel wat nobeler dan die welke Mahlers ‘bovenaardsche vroolijkheid’ te vertolken hebben. Wij houden de symphonie liever voor een serieus bedoeld product en zij lijkt ons ook vergeleken met andere van Mahlers werken een kostelijke typeering van diens gemoedsleven en een karakteriseerend specimen zijner levensbeschouwing.
Het overige gedeelte van den avond was gewijd aan werken van Diepenbrock: Twee liederen van Clemens Brentano, eene Hyme voor viool met orkestbegeleiding en een van Novalis ‘Hymnen an die Nacht’. In de liederen voor sopraan met orkest en in de vioolhymne, maakten wij voor het eerst kennis met drie nieuwe uitingen van Diepenbrock's krachtig muzikaal talent (ofschoon de hymne voor viool reeds bekend werd door haar arrangement voor viool en piano). Van de liederen schijnt ons ‘Der Spinnerin Lied’ het voortreffelijkste. De tekst is mooi geïllustreerd, niet woordelijk doch als groot geheel, de melancholieke stemming treffend volgehouden, de muziek klinkt luchtig, teer, aetherisch, de strijkers in hooge ligging ruischen in snelle noten, nu en dan geeft een blazer, meestal hoorn, een ondertoon, de rest wordt beheerscht door de sopraan stem. Het kleine tusschenspelletje tusschen laatste en voorlaatste strofe en eveneens de slotfrase brengen heerlijke, oorspronkelijke klankeffecten. ‘Der Abend’ is meer impressionistische muziek, het mist den éénen, langen, schoonen klank, welke ‘Der Spinnerin Lied’ doortinkelt en het lied zijn hooge waarde van schoonheid geeft, meermalen hindert eene geforceerde vertolking van den tekst en dikwijls stoort eene voelbare contradictie tusschen woord en toon. En waarom staat dat klankzwaar tusschenspel, tusschen de 3e en 4e strofe. Deze laatste strofe trouwens is de zwakste van het geheel.
De hymne voor viool en orkestbegeleiding, de ‘Hymne an die Nacht’:
Die Menschheit ist erstanden,’
behooren tot die werken welke ons Alphons Diepenbrock in zijn mateloozen innerlijken rijkdom, het klaarst, overtuigendst en imposantst, voor het geestesoog brengen. Zijn stem spreekt hartstochtelijk, 't gebaren gaat koninklijk. Hij staat boven 't geringe leven, doch doorstrijdt dag aan dag zijn drukkende lasten. Hij spreekt innig en weidsch; hij is mensch en koning. Van muzikaal standpunt beschouwd is het hoofdthema der vioolhymne een meesterstukje, rijk aan melodie, groot en schril van plastiek, onvergetelijk wien het eens in de ooren klonk.
Dit abonnementsconcert behoort tot de allerbelangrijkste van het seizoen. Drie solisten als Alphons Diepenbrock, wiens directie sprak van een dwingende wilskracht en onweerstaanbare suggestie, welke den geboren dirigent verrieden, Julius Thornberg, die de vioolhymne speelde met hartstochtelijkheid en grootschen geest, die meesleepten, en mevrouw Noordewier-Reddingius die de uiterst zwaar te zingen vocaal partij uitvoerde met alles beheerschende techniek en verrukkelijk geluid, zal men zelden bij elkaar vinden.
De zaal was goed bezet; het comediespelletje van kransengeverij bleef Goddank achterwege, het applaus was er te hartelijker om en steeg bij het einde van den ‘avond tot een ovatie, welke den grooten meester Alphons Diepenbrock, die zoo weinig met het uiterlijkr muziekleven onzer stad heeft uit te staan, een blijvende vreugde moet zijn.