Caecilia-concert [Beethoven-programma (o.l.v. Vioolconcert, solist Julius Thornberg) o.l.v. Willem Mengelberg] (Stadsschouwburg)
Voor velen moet het honderd-zes-en-veertigste Caecilia-concert van Donderdagavond de revelatie zijn geweest van een nieuwen Beethoven, voornamelijk de uitvoering der Egmont-ouverture, der pastorale symphonie en de Leonore-ouverture No. 3. Willem Mengelberg dirigeerde en men kent zijne wijze van vertolken: Massaal-werking waar 't maar kan, het oproepen van nieuwgetinte klanken door duizendvoudige schakeeringen en zeer temperamentvolle, oorspronkelijke voordracht. Zoowel beide ouverturen als de symphonie geven gelegenheid tot prachtige massaal-werkingen en Mengelberg verzuimde niet deze te releveeren. En, als waren het werken, geschreven onder invloed van den jongeren tijd, die boven alles mist eene glansrijke instrumentatie, zoo klonk de muziek op onder Mengelberg's maatstok en dwingend gebaar, kleurrijk, schilderachtig, effectvol, interessant en boeiend. De dirigent heeft hierbij uitstekend partij getrokken van zijn groot, uitgebreid ensemble, de leden van het Concertgebouw-orkest met flink versterkte strijkersgroepen. Men zag ongeveer de bezetting, welke Hector Berlioz wenschte voor Beethovens symphonieën en Webers ouverturen. De tweede violen echter hadden in verhouding tot de eerste wel iets minder talrijk mogen zijn. (meermalen was er geen temperen aan). Het zoo versterkte strijkerscorps geeft aan de ensembles eene nieuwe, ongekende schittering. Zijn klank versmelt innig met de houtblazers en ontneemt aan 't koper zijn ruw, snerpend geluid, maakt het zacht en golvend. Men zou de werken willen hooren immer in dergelijke bezetting. Zoo uitgevoerd onder Mengelberg's geestdriftige leiding, kan men de Egmont-ouverture, de zesde symphonie en de Leonore No. 3 stuk voor stuk na gaan, en men zal overal wat voordracht betreft, klank en lijn, jonge, ongehoorde en zeer belangrijke schoonheden aantreffen. Vooral de pastorale (het onweer o.a.) en de Leonore (finale b.v.) brachten in dit opzicht veel interessants en slaagden prachtig. In het geweldig applaus dat
bij het einde van de Leonore-ouverture losbrak, heeft Mengelberg zijn orkest laten deelen.
De heer Julius Thornberg trad op als solist en speelde Beethovens tegenwoordig zeer populaire vioolconcert. Thornberg droeg het ontzettend zware werk verdienstelijk voor, maakte echter weinig indruk. Want onophoudehoudelijk hinderde onvastheid en gejaagdheid de voordracht; beurtelings miste men bij moeilijke passages het volmaakte kennen, dat den violist in zekeren zin doet stijgen tot boven 't werk, en lukten deze passages, het smaakte te zeer naar techniek; op andere plaatsen ontbrak het psychische of men voelde het berekenende of men zocht naar individualiteit, naar kracht, kernachtigheid. Bovendien was het instrument van den heer Thornberg weerbarstig als altijd. Er werd voortdurend gestemd. Doch de hoorders bleken zeer over Thornberg's spel en voordracht tevreden - enorm applaus en krans - en après tout is daar reden genoeg voor, zoolang men hem niet gaat vergelijken met zijn talrijke voorgangers, die het vioolconcert hier reeds speelden.