Amsterdamsch Trio
Het Amsterdamsch Trio gaf Zaterdagavond zijn derde en laatste uitvoering in het goed bezette zaaltje van het Concertgebouw met een Trio van Beethoven (Opus 70 No. 2 in es groote terts) een van Mendelssohn (in D klein) en na de pauze het trio in C klein van Julius Röntgen, die zich als epigoon waardig en strijdvol rijde bij de voorgaanden.
Het spel der dames Fanny Gelbart, piano, Nellie Gunning, viool, en Cato van der Hoeven, violoncel, staat nog op de zelfde hoogte als bij de vorige concerten. Haar vrouwelijk temperament maakt haar vooral ontvankelijk voor weeke, zachte lyriek, maar gevoel wordt hier meermalen gevoelerigheid. Deze sentimentaliteit valt vooral op bij de violiste, wier haast dweeperig aangestreken, nerveus-schreeuwerige, onvaste viooltonen het geheel verzwakken tot slappe monotonie. Het ensemble valt overigens meer te roemen om wat spel dan wat klank betreft. De pianiste speelt doorgaans uitstekend; maar zéker timbre, laat staan vol en heerlijk-smijdig, valt noch bij violiste noch bij celliste te bekennen.
Een solistisch trekje kan er door, het samenspel echter lijdt aan karakterloosheid bij de celliste, aan bazig domineeren der eerste viool. Bovendien was de stemming dikwijls onverdraagbaar en vele oktavengangen voor beide strijkinstrumenten in Röntgens trio niet om aan te hooren. Deze compositie echter leek ons als uiting van Röntgen, het belangwekkendste der uitvoering. Het is technisch een meesterwerkje. Röntgen weet zeer kundig om te gaan met zijne motieven en thema's, en is eenmaal het tonenmateriaal gekozen, vorm en inhoud staan pasklaar. Röntgen weet zich te beperken. Hij zegt slechts 't noodige en beknoptheid lijkt bijna de hoofdverdienste van dit trio.
Wel klinkt de muziek diep, noch ruischt zij te gemoet met al-omspannende wijdte van gevoel, zij is noch lyrisch- noch dramatisch-krachtig, zij zal extases brengen noch enthousiasme, het is muziek alleen, een klinken van geluiden, kalm-aan, bedaard-weg, hartstochteloos of heel stil-hartstochtelijk, het is muziek, prettig om naar te luisteren, men hoeft niet bang te zijn voor het groote, het onverwachte, de zware beving van ontroeren, dat altijd pijn doet. Toch verdiende het werk zijn toejuichingen, zoowel de compositie als het spel der dames van het Amsterdamsch trio, zelfs gunnen wij 't bulderend hoerageroep van een paar overspannen geestdriftigen, die vanaf 't balkon hun tevredenheid naar 't podium schreeuwden. Doch al kwamen er drie bouquetten vriendelijke bloemen vóór de pauze en een groene krans bij 't slot, al besteeg Röntgen zelf 't podium om zijn vertolksters en huldigers te danken, en al klonk er veel handgeklap, - men miste het ware enthousiasme. Noch spel, noch muziek vermochten de hoorders op te voeren tot daar.