[Symfonie nr 8 van Beethoven en Faust-symfonie van Liszt o.l.v. Gustav Kogel] (Concertgebouw)
Gisterenavond werden uitgevoerd de achtste symphonie van Beethoven en de Faust-symphonie van Liszt onder leiding van den heer Gustav Kogel.
Wij kunnen vooropzetten, dat de orkestklank in beide werken van hooge schoonheid was. De phraseering bleek meestal goed uitgerekend, zondert men de expositie van het Faust-thema uit, dat ondanks zijn overmatige drieklanken alle kracht en karakteriseering miste. Wij bewonderen de klare rythmiek. De fijn overwogen dynamiek was prijzenswaardig al mislukte het hoogtepunt der achtste symphonie. (De fff-passage bij het einde der doorwerking, waar noch fagotten, noch violoncellen, noch contrabassen, die het eerste thema door voeren, te hooren waren.) De tempi schenen goed gekozen.
Dit alles echter maakt een uitvoering nog niet rijk. Weinigen zullen zich Beethoven's achtste willen denken met het trippelend looppasje, waarin ons gisteren de muziek onbenullig-zwierig voorbij marcheerde. Het scherzo o.a. leek in zijn oppervlakkigheid een mislukt kinderdansje. Het trio slaagde evenmin. Wij hoorden dezen keer niet een zoeten Beethoven, gelijk men hem gaarne maakt, geen charmanten Beethoven, - dit zijn hoedanigheden welke men in hunne betrekkelijke bekoorlijkheid nog wel verdraagt als 't moet. Wij hoorden echter een kleinen Beethoven, wat onmogelijk te combineeren is met den geest dezer muziek; de symphonie werd een paskwil van geringe gedachtetjes, aardig gevonden nietigheden. Maar men begrijpt, als iemand voordraagt in een taal waarvan hij alleen de uitspraak kent, dat men hem uitlacht, al bleek 't voor den verstaander ook Het Boek Job, om een voorbeeld te noemen. De heer Gustav Kogel kent de uitspraak van Beethoven's achtste zonder twijfel (phraseering, rythmiek, dynamiek, tempi), maar de beteekenis, den grooten geest, die 't werk bezielt, die het rijk moet maken, vond noch begreep hij.
De Faust-symphonie van Franz Liszt is zeker een der belangrijkste orkestrale composities van den grooten meester, de eindelooze lengte, het langademige der thematische verwerkingen maakt haar op den duur ongenietbaar. Te meer daar Liszt het werk volpropte met berekeningen, die het intellect wel roeren, doch door hun pure verstandelijkheid het gevoel onbewogen laten. Wij bedoelen de vele metamorphoses der Faust-thema's, wanneer zij in aanraking komen met Gretchen (de Liefde, het Geluk) of Mephistopheles (spot, verguizende vernietiging). Het idee moge geniaal zijn, de uitwerking blijft weg door het gemis aan voelbare karakteristiek. Men kan van den hoorder bij het heerlijk klinken der muziek niet eischen, dat hij gaat berekenen zooals Liszt vergt, want het ware artistieke scheppen, reproduceeren en hooren doet men in onbewustheid, in vergetelheid, waarin trouwens alle echte geluk bestaat.
Als kunstwerk voldoet het tweede gedeelte (Gretchen's ‘Charakterbild’) 't meest. Vooral de reprise der expositie straalt in hooge schoonheid en de reproductie door orkest en dirigent kwam hier den componist in zuiver psychisch weergeven volkomen nabij.
Men hoort de Faust-symphonie zelden met het slotkoortje. Bij de uitvoering van gisterenavond verleende de Liedertafel ‘Apollo’ hare zeer te waardeeren medewerking. Het koor echter staat vrij los in de conceptie van het werk, en na de laatste doorvoering van het Gretchen-thema, met het sublieme orgelpunt der violen, wordt de indruk geenszins verhoogd. Vooral wegens den text welke luidt:
‘Alles Vergängliche ist nur ein Gleichniss
Das Unzulängliche hier wirds Ereichniss
Das Unbeschreibliche hier wird es gethan,
Das Ewig Weibliche zieht uns hinan.’
Wie goed leest zal een glimlach bij den laatsten regel moeilijk onderdrukken. Het eeuwig vrouwelijke maakt naast het vergankelijke, het onbereikbare en het onbeschrijflijke een komischen indruk. Liszt echter vond het noodig dezen laatsten regel een keer of zes zeer pathetisch te doen herhalen door den tenorsolist (den heer Louis Goldsteen, die uitstekend gedisponeerd was en goed zong), waardoor ‘Das Ewig Weibliche’ een nog wansmakelijker tintje kreeg. Doch solist, koor, orkest en orgel gaven een zeer schoon muzikaal geheel, dat het applaus ten volle verdiende.