Die Jahreszeiten
Joh. Messchaert zou Zaterdagavond gezongen hebben. Doch wat ieder voorzag, gebeurde: hij zong niet en in zijn plaats moest optreden de heer [H.] C. van Oort in de Simon-partij. Georg Walter vertolkte de rol van Lukas, mevr. A. Noordewier die van Hanne. Verder werkten mee het koor van Toonkunst (afdeeling Amsterdam) en 't orkest van 't Concertgebouw. Ziedaar eene in bijna allen deele puike bezetting voor eene uitvoering van Haydn's Jahreszeiten.
De koren vormen de quintessence van het werk, want bijna immer geven zij een résumé of paraphrase van recitatief en aria. Doch zondert men mevrouw Noordewier uit, die van 't begin tot het eind de hoogste genietingen schonk, welke stemklank en voordracht geven kunnen, en de twee andere solisten op de enkele plaatsen, waar zij zich uitten als meer dan handige zangers, n.l. als kunstenaars, ook de koren, wat zang betreft, droegen 't meest bij tot de groote schoonheid dezer uitvoering. Allen bleken de muziek meester, en Mengelberg suggereerde hen tot enthousiasme. Alles klonk prachtig. Boven 't goedgeslaagde steekt uit in schoonheid als onovertroffen: ‘Sei nun gnädig,’ het jacht-, drink- en slot-koor.
Het succes van Haydn's ‘Schöpfung’ riep ‘Die Jahreszeiten’ ten leven, doch Haydn werd gedwongen tot dit werk, zijn laatste, en een vergelijking der beide libretti zegt genoeg, dat deze keus der Jahreszeiten hem onmogelijk van harte kon gaan. De text heeft plaatsen, zeer geschikt voor een effectvolle bewerking, daarnaast vindt men er echter talrijke, als het koor van den vlijt, die de muzikale fantazie zeer onbelangrijk lijken. Maar de compositie staat als een kunstwerk even hoog als ‘Die Schöpfung’ ofschoon zij voor een groot deel eene herhaling is van deze. Iets nieuws toch schreef Haydn niet in de vele natuurschilderingen der Jahreszeiten. Vindt men er echter minder stukken, die ontroering kunnen schenken dan in ‘Die Schöptung’ van a tot z, voor een uitstekend orkest bezitten beide partituren in hunne allerfijnste lijnenvoering en subtiele klankkleur dezelfde aantrekkelijkheid en waarde. Vooral het orkest van het Concertgebouw werkte mee aan deze buitengewone vertolking. De fagotten in de eerste bas-aria, de hobo in de zomer-aria van Hanne: ‘Welche Labung’, de piccolo in de bliksem-imitatie vóór het onweerskoor, de hoorns in het jachtkoor, de trompet in de aria van Simon: ‘Dann bricht der grosse Morgen an’, liever gezegd alles en overal speelden voortreffelijk. Dat Mengelberg het geestige, vroolijke uitnemend releveerde, kan niet verwonderen. En 't grootste ontging hem evenmin: b.v. de inzet van het onweerskoor, een wonderstukje van meesterlijke directie.
De heer Georg Walter zal wel nooit kunnen zingen met den vrijen, klaren klank, dien een tenor eigenlijk moet bezitten. De declamatie van dezen zanger is overigens zeer goed, doch niet altijd vrij van effectbejag. Ook stoort iets fleemends in de voordracht. De heer Van Oordt heeft een prachtige stem, de techniek verstaat hij zonder twijfel, doch waarschijnlijk veroorzaakt een gemis aan zelfbeheersching op 't podium de onvolmaaktheden van te kort aan klank, gejaagdheid en enkele minder goede intonatie's. Zeer goed echter zong hij de laatste aria: ‘Erblicke hier, betörter Mensch’. Mevrouw Noordewier, wij zeiden het reeds, had voortdurend soevereinen zang.
De toehoorders waren geestdriftig. Er klonk herhaaldelijk applaus en Willem Mengelberg werd vóór de pauze vereerd met een grooten krans.