[Pianist Ernest Schelling treedt op in het Pianoconcert van Schumann en zijn eigen Suite fantastique – Symfonie nr 4 van Schumann o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Ernest Schelling, Amerikaansch klavierspeler, trad Donderdagavond op als solist met het piano-concert van Robert Schumann, terwijl hij tevens medewerkte in de uitvoering zijner ‘Suite Fantastique’ voor klavier met orkest. Ruskin zegt terecht, dat de kunst van een land de som is zijner maatschappelijke en politieke deugden. Aan dezen ontbreekt het den Amerikanen geenszins, doch niemand nog telde ze op, ze metamorphoseerend in pure ziel, en ook in Ernest Schelling begroetten wij noch als pianist, noch als componist, den kunstenaar, laat staan den visionnair, die uiting gaf aan het actieve maar oppervlakkige leven van zijn volk. Het eerste deel van zijn ‘Suite Fantastique’, een Allegro marziale, schreef hij klaarblijkelijk voor de helft (de expositie en verwerking van het hoofdthema) onder Russischen invloed. Het laatste deel, al bouwde het de componist op een paar Amerikaansche motieven, is op end' op Duitsch, vooral wat klankeffecten betreft. In deze overigens toont ook Ernest Schelling zich weer een meester. Engelsche hoorn met hobo zijn in dit werk de meest bevoorrechten. Zij behooren ook tot de effectvolste en geen ander instrument roept eer de fantasie wakker. In den trio van het Scherzo combineert hij Engelsche hoorn zeer mooi met trompet; in het eerste deel wordt de hoorn aangewend met basklarinet en tamboerijn; het derde, een zeer melancolieke idylle, sluit hij met zijn weemoedigen klank. Bekijkt men 't werk echter van den anderen kant, den artistieken bouw, dan lijkt het kanduuk en weinig hecht. Bij gemis aan oorspronkelijkheid toont zich de componist vooral in de doorvoeringen zeer zwak en onzeker. Bovendien fungeert het klavier al te veel als vijfde rad aan den wagen.
Ernest Schelling speelde het klavierconcert van Robert Schumann meesterlijk, met al de geraffineerdheden eener volmaakte techniek die hij leerde op het Parijsch Conservatorium, bij Hans Huber en Paderewsky. En toch moet het heerlijke werk mislukt heeten. De solist wist nergens belangstelling te wekken, hij droeg machinaal voor van 't begin tot 't einde, de schoone muziek bracht den hoorder een geeuw-bui in plaats van verrukkingen. En aan de muziek lag het waarlijk niet, want het meerendeel der thema's van dit concert behoort tot het allerschoonste, dat Schumann vond, onder anderen de prachtige adagio-melodie uit het eerste deel en het geheele intermezzo. Doch vooral deze verongelukten in het koude spel van den solist.
Het concert stond onder leiding van Willem Mengelberg, die een kleinen triomf behaalde met de vierde symphonie van Robert Schumann (in d klein), de bijna eendeelige symphonie, schakel tusschen Berlioz' programmatische symphonieën en de symphonische gedichten van lateren tijd, ofwel tusschen Beethoven en de excentrieke werken (eendeelige symphonieën) van Joseph Huber. De compositie van Schumann heeft het zelfde gebrek als alle omvangrijke werken van den meester: het is miniatuur-arbeid in 't groot; overal mist men een grooten gang. Doch het is een der frappantste eigenschappen der heele Duitsche Romantiek, dat haar kracht meer lag in het kleine dan in 't groote. De symphonie is uitstekend vertolkt, wat het publiek waardeerde met herhaaldelijk applaus tot Mengelberg zijn orkest deed opstaan en meehuldigen. Even geestdriftig is het werk van Schelling weerom ontvangen. Zoowel componist als dirigent en spelers hadden veel succes. Volledigheidshalve zij vermeld de ouverture ‘Die Fingals-Höhle’ van Mendelssohn, welke het concert opende, en de Meistersinger-ouverture van Wagner, die den avond besloot. Alles te zamen, zooals men ziet, een zeer stijl-vol programma.