[Corelli Concerto grosso Fatto per la notte di natale, Tschaikowsky Symfonie nr 4 en Mozarts Symfonie in g (KV 550) o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Het concert van gisteravond liet geen grooten indruk achter. De eene helft van het programma vormde het Concerto grosso (‘Fatto per la notte di natale’) voor twee obligaat violen en violoncello-solo, orgel en strijkorkest van Arlangelo Corelli, eene symphonie van Mozart (in g klein, Köchels Verzeichnis No. 550), de andere helft symphonie No. 4 van Peter Tschaikowsky.
Corelli, de eigenlijke schepper van het ‘Concerto Grosso’ en wegbereider van Händel, moge voor de geschiedenis der muziek van hoog belang zijn, kunstontroering, eene enkele adagio-passage uitgezonderd, geeft zijn werk niet. Het is te zeer een product van zijn tijd, eene eeuw, waarvan Ambros ongeveer schrijft, dat men het stijf-krullige golven der haarpruiken terugvindt in den basso continuo, de hartstochtlooze gemaaktheid in de eindelooze coloratuur aria's voor zangvirtuozen, die wedstrijd hielden met trompetblazers, een tijd waarin de muziek geworden was een beteekenisloos diplomatentaaltje. Men kan zich niets jammerlijkers uitdenken dan een basso continuo, ongeveer te vergelijken met de alexandrijnen van een slecht dichter. Dat zijn de buitensporig geëmancipeerde maatstreepjes, die den dirigent dwingen tot een mechanisch paljas-spelletje, want uitdrukking ligt er niet in deze muziek, welke, eenmaal in gang naar het slotaccoord glijdt in ééne durende beweging. Dit is een kunst zonder menschelijkheid, zonder gevoel, zonder ziel, puur-verstandelijk. Overigens biedt de instrumentatie van Corelli's Concerto grosso veel aantrekkelijks: de drie solo-instrumenten, sober en gedempt van klank, tegenover de stralende tonen van heel het strijkerscorps, waarbij zich 't orgel voegt met zacht houtblazersgeluid. Het spel der solisten, de heeren Christian Timmner, Julius Thornberg en Gerard Hekking, de drie besten van het Concertgebouw-orkest, voldeed natuurlijk aan alle eischen, jammer echter voor Hekking, dat hij beperkt was tot een ondergeschikt accompagnementspartijtje.
In zijn vierde symphonie schreef Tschaikowsky een summum van barokke invallen. Kunst kan men deze muziek niet noemen, want overal heerscht oppervlakkigheid, zoowel in vinding, waar Tschaikowsky zelfs de onbelangrijkste gedachten onder anderen het hoofdthema van het eerste deel, of de twee voornaamste melodieën uit den laatsten Satz, niet versmaadt, een zeer achteloos inpressionisme, als in verwerking van zijn thematisch materiaal, waar ieder onderdeel getuigt van onoverwaakte inspiratie, effectbejag of machteloosheid. Door heel het werk prikkelt een overmaat van bombast. De meest frappante voorbeelden hiervoor zijn de inzet van het neventhema in b groot uit het eerste deel en 't begin van 't laatste. Dit vooral, om zijn schreeuwerig krachtsvertoon van tutti met bekkens, groote trom en pauken, - het lijkt een tooneeldonker, - werkt zeer humoristisch. En de vele, op effect berekende fermates uit dit stuk getuigen 't best van Tschaikowsky's onaesthetisch voelen. De Canzona is aardig gevonden, doch het melancholisch lied voor hobo lijkt meer geconcipieerd ter illustreering van een lyrisch tooneeltje dan bedoeld als absolute muziek. Voor neventhema in dit deel vond Tschaikowsky een luchtige, zwoele, sensueele melodie, waarvan de brutaal aangestreken hooge bes uit de vierde maat wijst op iets geestelijk gedemoraliseends, dat een maker van operettes eer past dan een componist van symphonieën. Ook het grof-voldane der danswijsjes uit het eerste deel kan men uit artistiek oogpunt niet scherp genoeg hekelen. Zeer delicaat en zeer precieus klinkt hier de pauken ostinato tegen de hooge violentonen, een mooie vondst, doch liedjes als die gaan er weer dertien in een dozijn en men mag het betreuren dat de werken van een onharmonisch kunstenaar als Tschaikowsky, die maat voor maat zijn hoorder wil overmeesteren door een klankenrimram vol wansmaak, de programma's blijft vullen en overheerschen, want keer op keer krijgt men een ander werk te slikken
van dezen innerlijk ongecultiveerden Rus. Het meest barokke deel dezer symphonie is wel het Scherzo, een lange goed bedachte pizzicato-satz, afgewisseld door een blazersmelodie (in movemento di valse!) dat echter met kunst evenveel heeft uit te staan als gamlang-muziek.
Mozart naast Tschaikowsky, prachtige tegenstelling van aristocratische fijnheid en kozakken durfal. Mozarts symphonie is onder Mengelberg's leiding voortreffelijk gespeeld; 't publiek was zeer tevreden. En in het vele applaus heeft het orkest moeten deelen.