[Dvorak Ouverture Husitska, Brahms Derde symfonie, Strauss Till Eulenspiegels lustige Streiche o.l.v. Gustav Kogel] (Concertgebouw)
Gelukkig was de ouverture ‘Husitska’ eene noviteit voor Amsterdam van Anton Dvorak, - niet de eenige aantrekkelijkheid op het programma van gisteravond. Want alle verdienste van deze compositie is, dat zij gelegenheid geeft tot glansrijke orkest tutti, krijgshaftigen koperklank met bekkenslag, pauken, trom en blazersgeweld. Doch dit moge een oorlogspaard kunnen bezielen, een mensch verlangt meer. Dvorak schilderde in deze ouverture den opstand der Hussieten.
Als begin voor zijn werk schreef hij een soort van koraal in zeer treffelijke instrumentatie, er komen motieven en nevenmotieven, het vervolg blijkt eene alledaagsche in elkaar gezette ouverture, zooals we dat van Dvorak gewoon zijn. En den Hussieten-opstand? Het schijnt me toch wat veel van de fantaisie gevergd, eene serie marschthema's en eene koraalmelodie in verband te brengen met den fanatieken Huss en zijn oorlogzuchtige aanhangers. Ook de architectuur van het werk is onbeduidend; alles staat stevig maar doelloos. Men rekent deze ouverture met het grootste plezier tot de pauze.
De liefelijke derde symphonie van Johannes Brahms, die men zijne pastorale zou willen noemen, had het concert geopend. Dit werk schenkt altijd hoog genot want alles is idealistisch klaar zoowel van bouw als van vinding. Het mist er geen diepte om en al deze melodieën, die men hoort en onbewust bewaart als een nieuw en rijk geluid, vol van ziel, klinken door hun weemoedig waasje zoo zwaar van gelatenheid, dat men de stormen nog ziet woeden door het opgeklaard, stil en zacht gevoel, dat zij mijmerend tooveren. Vooral de eerste twee deelen, welker instrumentatie zoo eigenaardig overheerscht wordt door de clarinet, zijn voortreffelijk geslaagd. Dit danken we voor een groot deel aan den uitstekenden clarinettist. Het poco Allegretto leek in zijn onderdeelen niet altijd zuiver van rhythmiek. En door de heele symphonie miste men bij den dirigent, den heer Gustav Kogel, de intensieve leiding, die de noten ten leven moet roepen.
Ook ‘Der Venusberg’, het bachanaal uit Richard Wagners Tannhäuser, is in dit opzicht zeer zwakjes ten gehoore gebracht. De tempo's waren tam, dit brak den wilden zang in zijn geheel, de rhythmiek hinkte zwaar, dit doofde den glans van klank. De heer Kogel blijkt immer zeer zeker van zijn zaak, kent het dirigeeren, de partituur en het orkest, doch ook immer ontbreekt hem het artistieke, het bezielende. Met ‘Husitska’ was ‘Till Eulenspiegel’ van Richard Strauss gisteravond zijn beste uiting.
Dit aardige werk werd goed vertolkt; klank is het essentieele van Strauss' kunst en dit geeft ons orkest bewonderenswaardig weer. Ofschoon Strauss bij de partituur geen verklarenden tekst voegde, vond de schrijver der programmaboekjes het noodig allerlei ophelderingen te geven.
Sommigen dezer zijn werkelijk hoogst-grappig, doch zij verlagen het werk tot het gerne ‘Slag bij Waterloo’. Bijvoorbeeld: ‘Solo viool glissando; hij (Uilenspiegel) schudt allen schroom van zich af!’ Kostelijk, zoo'n receptje.