[Cornelis Dopper dirigeert zijn tweede symfonie (Rembrandt), Ouverture in D van S. van Milligen en twee delen uit Königsidyllen van Cornélie van Oosterzee]
Een Hollandsch programma, een slecht bezette zaal en zeer weinig enthousiasme, - dit past als 't vlechtsel van een knoop.
Nu de nationaliteit verdrinkt in het internationale verkeer, ontstaan allerwegen de nationale Kunstscholen, dit is slechts een consequentie van het heerschend individualisme, doch individualisme in 't groot. En Hollandsche en Vlaamsche musici hebben misschien 't meest getracht van allen een eigen nationalen stijl de wereld in te sturen. Doch sprak het volksbesef zich ooit in de kunst alleen uit? Om een voorbeeld te noemen: Naast de jonge Finsche school, welke Jan Sibelius aanvoert, gaat de sterke, revolutionaire anti-Russische strooming. Wij Hollanders kunnen uit de laatste zeventig jaar weinig toonen, dan een ontzaglijke partij parlementaire praatjes van vrij ondergeschikt belang. In den grooten gang der zaken wijst niets op iets uitgesproken nationaals.
De heer Cornelis Dopper had ons inziens ongelijk zijne tweede symphonie ‘Rembrandt’ welke gistermiddag werd uitgevoerd, door melodie en harmoniseering Hollandsch bedoelde tintjes te geven. Zulk cachet van oorspronkelijkheid verkrijgt men al te goedkoop. De muziek echter klinkt wars van alle levenswaarheid en de hoorder voelt een innerlijk verzet tegen oudheden als men ontmoet in het eerste en vierde deel. Bovendien: de kunstenaar moet universeel zijn, want alle groote leven, dat zijn kunst wekt tot een krachtig bestaan, is universeel, daar dit leven nooit is noch was uiterlijk doch innerlijk, zoowel voor de muziek als voor de andere kunsten. De nationaliteit van Van der Helst b.v. leeft in den geest van zijn werk meer dan in de zeventiende eeuwsche costuums.
Als componist is de heer Dopper voor ons vaderland eene opmerkenswaardige verschijning. Meermalen verlangt men een tikje meer zelfstandigheid van vinding, zijne melodieën toonen dikwijls zwakke kantjes, doch in zijn doorvoeringen geeft hij uitstekend werk. Zijn Coda's daarentegen, met name het slot der Rembrandt-Symphonie, missen eene interessante gespierdheid. Wat motivische doorwerking betreft, mag het eerste deel der compositie een belangrijk prachtstuk genoemd worden. Het andante lijkt wat tweeslachtig. De tweede helft wint het in ieder geval in belangstelling. Ofschoon niet forsch van vinding, doet het zeer spontaan aan, alles klinkt frisch en natuurlijk, daarbij is de instrumentatie zeer fijn en de heer Dopper blijkt uitstekend op de hoogte van de orkestmachten. De partituur dezer symphonie is vol orkestrale schoonheden.
Niettegenstaande enkele zwakke trekken, is het werk van den heer Dopper het oorspronkelijkste, dat we dezen middag te hooren kregen. Want de ouverture in D groot van Simon van Milligen, waarmee het concert opende, toont den componist als volbloed eclecticus, en den hedendaagschen hoorder lijken enkele thema's wel wat huisbakken; ook verzwakt het werk merkbaar bij het slot. Cornelie van Oosterzee is in hare ‘Königsidyllen’, waarvan ‘Fürst Geraints Brautfahrt’ en ‘Merlin und Viviane’ gespeeld werden, Duitsche met hart en ziel; in de stukken treffen verscheiden goedgeslaagde momenten, doch men kan deze componiste niet beter karakteriseeren dan als zeer talentvolle decadente van Wagner en Liszt.
Ook de jongere Franschen (Vincent d'Indy) hebben haar beïnvloed. De ‘Suite Pastorale’ van Dirk Schäfer kon rijker zijn van conceptie. En Johan Wagenaar vaart met zijn ‘Saul en David’ zonder twijfel in een eigen schuitje, maar op sleeptouw eener heele Duitsche vloot. Met de symphonie van Dopper is dit werk, zeer kranig van bouw, het beste dat dezen middag ten gehoore werd gebracht. Van den interessantsten kant heeft men echter onze muzikale kunst niet getoond.