[Francesca da Rimini van Tschaikowsky tussen werken van Beethoven en Wagner o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Mengelberg bezit een bij uitstek dramatische natuur, en deze, in heel hare alzijdigheid en rijke tegenstellingen van fellen hartstocht, zachtheid en rulle kracht, gevoel, snelle spontaniteit, maakt hem tot den kunstenaar, die ons allen gisteravond overmeesterde door de kracht van zijn onstuimig temperament. En wij geven hem gaarne de schuldige schatting onzer gloeiende hulde.
Mengelberg analyseert in het groot. Zoo geeft hij ons den klaarsten kijk op den bouw van het werk. Want de architectuur blijft voor dezen dirigent hoofdzaak. Doch hij ontleedt het uit te voeren werk als het ware in tooneelen, toetst zorgvuldig hunne innerlijke kracht van zang, - beweging telt bij hem op de eerste plaats - overweegt alle mogelijke contrast-werkingen en vormt het tot een geheel, oud van klank, doch nieuw van opvatting, door het stage maar zeker vaste deinen der effecten, door nieuwe vergezichten op den weg naar het hoogtepunt, dat hij meestal anders kiest of anders belicht, door het individueele leven, dat de compositie haast metamorphoseert. Mengelberg is, als alle dramatisehe naturen, meester in het licht-donker. Zijne contrasten blinken geweldig als die van Rembrandt, of gloren in zachte overgangen als de lichtwerkingen van Leonardo da Vinci. En immer kiest hij zijn flakkerenden gloed of glimmerende vonkeling als kunstenaar.
Dan analyseert Mengelberg in het klein en ook hierin bewonderen wij hem als den onovertrefbare. Geen noot in de partituur ontsnapt zijn oog, de kleinste trekjes ontluiken op cadans van maatstok of handbeweging tot leven, dat zich willig voegt bij het groote, intense leven van het geheel, want ze zijn als de lichttintelingen der sterren in den stralenden maanglans. Zoo krijgen zijne uitvoeringen die eenheid, welke den hoorder treft, boeit en bezielt.
Het eerste gedeelte van het programma bestond uit Beethovens ouverture voor den Coriolanus van Collin en de vijfde symphonie. Wagner heeft voor deze ouverture eene toelichting geschreven en het programmaboekje bevatte eene zeer wijdloopige. Wij hooren het werk echter liever zuiver muzikaal, en zoeken het dramatische van zijn bouw eer in de krasse tegenstellingen der twee hoofdthema's en in hunne geweldige afwisselingen, dan in verband met de geschiedenis van den Romeinschen patriciër, die uit wrok tegen zijn vaderland oorlogde, Rome bijna vernietigde met een vijandelijk leger, door vrouw en moeder verbeden werd tot den terugtocht en hiervoor boette met het leven.
Zoowel in deze ouverture als in de vijfde symphonie trof de schitterende orkestklank. Uit Beethovens vijfde kunnen wij als prachtige momenten aanstippen het geheele eerste deel, waarin Mengelberg zich gaf als dirigent-virtuoos en het als zoodanig een strikt eigen karakter gaf; uit het Scherzo vooral de forsch contrasteerende hoofdthema's; de voordracht van het eerste zal menigeen misschien wat week geleken hebben, subliem klonken de schallende hoorns bij den inzet der tweede melodie; de herhaling van het Scherzo, (zeer fijne pizzicati der strijkers) de passage die de finale onmiddellijk voorafgaat, somber-indrukwekkend, de inzet der finale, koninklijk-majestueus, de terugkeer van het tweede scherzo-thema, de hernieuwe inzet der finale, dit waren als zooveel heerlijkheden roerend tot de paleizen der hooge vetrukking.
Francesca da Rimini, fantasie d'après Dante van Peter Tschaikowsky opende het tweede gedeelte van den avond.
Deze épisode uit Dante's Inferno zou stof genoeg leveren voor eene verhandeling over kunstenaarspsychologie. Zoo wil Liszt bijvoorbeeld in zijne Dante-symphonie de verschijning van Francesca en haren geliefde uitbeelden door een glissando in verminderde septime akkoorden voor harp, Tschaikowsky door een hartstochtelijk-zinnelijke melodie voor hobo met gedempte violen. Doch het schimmige wemelen der tonen als mist op den wind, uit de partituur van Liszt, is honderd maal plastischer dan de wijze van Tschaikowsky. De eerste duidt op iets buitengewoons en slaat direkt op de verbeelding, de tweede werkt gewoon weg als een zonnig andante cantabile en beroert gemoed noch fantasie
Zoo mist ook de schildering van het infernale de streng-belijnde plastiek. Men kan ze even goed houden voor een woesten krijgsmarsch. Conceptie en instrumentatie zijn hier in hooge mate kranig en belangwekkend. Maar er ontbreekt de grootschheid van blik, die duidt op het visionnaire van hun oorsprong. Berlioz is daarin tot nu toe de onovertroffen meester. Tschaikowsky was van aanleg geen programmaticus. Wij kregen van het werk sterke indrukken, doch Francesca da Rimini kwam ons niet voor den geest, noch de hel.
In teerheid van orkestklank klonk ‘Traüme’, Wagner's studie voor Tristan und Isolde, geïnstrumenteerd door J. Svendsen, onvergelijkbaar, vooral het slotgedeelte een allerzachtst pianissimo van vlekkelooze zuiverheid. In souvereine directie muntte uit het Voorspel en Slotscène (Isoldens Liebestod) uit het muziekdrama Tristan und Isolde van Richard Wagner. Machtig was de gang naar het eerste hoogtepunt, zelden heerschte er in het kalm-bewogen deel, dat hierop volgt, zulke innigheid, het tweede hoogtepunt overtrof het eerste in ontzaggelijk geweld van dramatisch vuur.
Het talrijke gehoor heeft zeer enthousiastisch geapplaudiseerd. Herhaalde terugroepingen van Mengelberg en eene tweevoudige huldiging van het orkest. Na de vijfde symphonie en na Wagner's gepassionneerde muziek.