[Vioolconcert in a van Glazounow en Suite voor viool en orkest van Sinding (solist Efrem Zimbalist) – werken van Cornelius, Wagner en Von Weber, o.l.v. Cornelis Dopper] (Concertgebouw)
Efrem Zimbalist, de violist die Donderdagavond in het Concertgebouw optrad, zal voor velen een haast onbekende geweest zijn. Want tot nu toe hoorden we slechts van zijn talent door tijdschriftenberichtjes. Voornamelijk heeft zich deze jonge man van nog geen twintig jaar, Rus van geboorte en hoofdzakelijk leerling van den bekenden Leopold Auer, de beide laatste jaren doen hooren in Duitschland. Zoo speelde hij gisteravond hier voor het eerst, introduceerde tegelijkertijd het vioolconcert in a klein (op. 82) van A. Clazounow.
Dit werk is eigenaardiger en oorspronkelijker als vioolconcert dan als compositie. Het Andante namelijk staat niet op zich zelf. Het is een schakel tusschen den eersten Allegro, in den gewonen sonatenvorm geschreven en den tweeden, eene herhaling van den eerste, waar zich dan nu de cadens de herhaling bij aansluit. Doch als muziek lijkt mij het werk van Glazounow voor een deel minder belangrijk en vooral de eerste allegro beteekent weinig. Hij is rhapsodisch gehouden, ofschoon zeer een en zeer streng van thematischen gang, wat het volgen nog al vergemakkelijkt. Het scheen me echter toe, dat de componist ons hier niet veel te vertellen had. Zijn melancholieke, chromatische hoofdthema wordt al gauw armelijk, gering en vervelend, vooral in de reprise. Bovendien roept het herhaaldelijk eene passage uit het ‘Preislied’ der Meistersinger voor den geest, zooals Glazounow het combineert met een paar melodische wendingen. Het Andante bezit veel poëzie, echte Russische, en is vol van dat verlatene, hoopelooze eentonige en leege smachten, dat sommige boeken hunner latere schrijvers eene typische bekoorlijkheid geeft. Doch eerst na den cadens gaat het werk boeien, bij de intree van het nieuwe, jolige thema. Hier schreef Glazounow iets heel bijzonders. Eigenaardig en zeer zelfstandig verwerkt hij in 't kort die mooie melodie. Meermalen wordt men bang voor een climax of hoogtepunt à la Tschaikowsky, een vol-orkest-fortissimo, maar neen, piano in de soloviool stijgt zij ten top, dan breekt alles af en het werk is uit.
De heer Efrem Zimbalist werd luide bejuicht, want: ‘A thing of beauty is a joy for ever’ zingt Keats in het begin van zijn Endymion. En inderdaad, de jonge kunstenaar gaf ons veel schoons. Het summum van zijn kunnen echter in de suite voor viool met orkestbegeleiding van Christian Sinding (opus 10 in a klein). In het eerste deel (presto) toonde hij ons zijne verbazingwekkende vingervlugheid, - men zou dat willen begluren door een kijker - een mooien klank in het Adagio. Als kunstwerk trof ons de compositie slechts matig. Het presto is een tonenspelletje, het adagio ontleent zijne muziek vol wijding rechtstreeks aan Händel en Bach, het laatste deel won niet veel belangstelling. Maar weer kreeg de violist en nog luider zijne toejuichingen. Herhaalde malen, onophoudelijk werd hij teruggeroepen. Toch fascineert hij zijne hoorders geenszins, zijn toon klinkt niet machtig of groot of heet, ook wenscht men wel eens meer individualiteit in de voordracht en rijpheid, ofschoon dat voor zijn jeugd veel gevergd is. Zijne techniek echter zal hij wel nooit verbeteren. Die is af. En meermalen bewonderden wij zijn pose: De viool horizontaal, streek en rechterarm horizontaal, alles hoog omhoog alsof hij zijne kunst trotsch wil toonen aan het volk, daartegen de forsche verticale stand van 't lijf, prachtig.
Met het programma van Donderdagavond schijnt men geen raad geweten te hebben. Het was barok genoeg. Behalve het vioolconcert van Glazounow en de suite van Sinding is uitgevoerd: ‘de Ouverture der Cid’ van Peter Cornelius, ‘Einleitung des dritten Actes, Tanz der Lehrbuben, Aufzug der Meistersinger und Gruss an Hans Sachs, uit de Opera ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ van Richard Wagner, Webers Oberon-ouverture, welke zich met niets merkwaardigs onderscheidde, en de Tannhäuser-ouverture, die wel eens meer indruk gemaakt heeft. Het concert stond onder leiding van den heer Cornelis Dopper.