Télémaque Lambrino
De Griek Télémaque Lambrino, de pianist die gisterenavond in de kleine zaal van het Concertgebouw optrad, beschikt over een verbazende techniek, ja een verbluffende virtuozen-vingervlugheid, een meesterlijke zekerheid van spel, waarover men verstomd staat; maar Bach, Beethoven, Schumann en Chopin, allen meesters uit den tijd der aardige, kleine piano's met hun intiemen, zachten klank, zouden verbaasd hebben opgekeken, hadden zij Télémaque Lambrino gehoord in hunne muziek, den virtuoos met ijzerharden aanslag, die er in 't pianissimo zelfs op los hamert voor zijn wagenwijd open vleugel, een Blüthner, welke waarlijk aan pracht van klank nooit te kort komt. En dat lawaai van geluid werkte niet alleen verstikkend op de muziek, maar ook, op ons, hoorders, oorverdoovend.
En dan de voordracht! Bach was gemoderniseerd. We hoorden zijn ‘Toccata und Fuga D moll’ met geraffineerde klankeffecten! Alle respect voor het kunnen van Télémaque Lambrino; doch even graag zien wij den Apollo van Belvedere in nauwe broek, groot wit overhemd, rok tot boven den knie en handschoenen, of de Venus van Milo met een reuzenhoed, als wij Bach hooren, zóó zijn stoeren klank verfomfaaid in uiterlijkheden. Erger nog had de Sonate opus 53 van Beethoven te lijden. Na de Fuga van Bach hadden we verwachting voor de rest, minstens van de kracht, die scheen uit te gaan van den solist. En er ligt nog al kracht in de Waldstein-sonate, gelijk men weet. Maar langzamerhand werden wij meer overtuigd, dat Télémaque Lambrino tot dusver slechts kent het uitwendig vertoon, en dat het inwendige hem vreemd is. Hij weet niet van de vele innigheden, welke de ziel ontroeren. Hij bezit alleen zijn geweld. Geweld kan ook innig zijn en diep gevoeld, ja het moet zoo zijn, wil het treffen, doch dan toone men het niet als een Grieksch athleet in een zware spierenmassa. Over de phraseering en dergelijke zullen we liever maar zwijgen. Het hoofdthema van den Rondo, ‘gracioso’ aangeduid door Beethoven, miste totaal het gracieuze. Daarentegen kwam het tweede rondo thema ‘energico con fuoco’ prachtig tot zijn recht. Hiermede echter kan men het vandaliseeren op veel andere plaatsen niet vergoelijken.
Wonderbaarlijk in technisch opzicht speelde de virtuoos de ‘Etudes symphoniques’ en ‘forme de variations’ van Robert Schumann. Het artistieke echter bleef weer achterwege, dus de muziek ontroerde niet. Doch pijnlijk om te hooren gaf hij drie werkjes van Frédéric Chopin, de Nocturne in g groot en twee études in es en as groot. Chopin gespeeld door een ruwen krachtmensch, en die drie teere stukjes nog altijd op den wagenwijd open vleugel!
Zoo heeft Télémaque Lambrino voldoende bewezen, dat hij de kunstenaarspsychologie voorloopig in geenen deele verstaat. Grooter eentonigheid van voordracht dan hij gaf, is niet uit te denken; eveneens dat hij nog niet die innerlijkheid bezit, om te pronken met een eigen kunstenaarsschap.
De zesde Rhapsodie van Franz Liszt sloot zijn programma. Had Télémaque Lambrino al zijn uit te voeren stukken gekozen naar dit soort, wij zouden niets dan lof over hem kunnen schrijven. Want hier speelde een groot virtuoos, met machtig kunnen. Hier hebben wij geluisterd met de meeste belangstelling. Hier zat hij op zijn plaats en de zwaarte van zijn spel in de overige werken merkten we zelfs niet meer. Ruk op ruk strooide die verbazende technicus zijn rake geestigheden, als lichte confetti en serpentines. Onder al de bravoerstukjes stippen we aan zijn geniaal oktavenspel, zeer licht van aanslag. Onovertrefbaar als zoodanig en met luid applaus zeer gewaardeerd door het talrijk gehoor.