[Tschaikowsky Symphonie nr 6 (Pathétique) – Mendelssohn Vioolconcert (solist A.A. Polak) o.l.v. Gustav Kogel] (Concertgebouw)
In de biografie van Peter Tschaikowsky treft 't meest, dat deze veelschrijver als jonge man van een-en-twintig jaar door zijn onmuzikalen vader gedwongen werd de muziek te kiezen als beroep. Tot de vele menschen, die Tschaikowsky's muziek slechts matig of heelemaal niet kan bekoren, behooren ook wij en voornamelijk omdat het psychische hem totaal ontbreekt. Hij doorleefde zijne muziek niet. Dit is niet noodzakelijk, want men kan dat ook niet zeggen van Bach of Mozart. Maar 't ergste: in zijn klanken huist geen ziel. Hij componeerde zijn leven lang, nu ja, 't was eenmaal zijn beroep. Tschaikowsky is een der geniaalste technici uit den lateren tijd, een toovenaar met uiterlijkheden, een schijn-kunstenaar, den armen hoorder begoochelend met blinkenden waan. Want al zijn werken, en in 't bijzonder de ‘Symphonie pathétique’, die gistermiddag werd uitgevoerd, zijn als rijke doolhoven. Men dwaalt de gangen door, waar tal van merkwaardigheden den dooler beglinsteren; hier loopt men dood en daar, maar het zoeken is zorgeloos en teutig en men vindt den uitgang wel. 't Is een spelletje. Het Leven waart niet in Tschaikowsky's muziek, het Leven met 't snerpende geluid, dat krijscht, - daarom verstaat men 't zoo goed, ook al klaagt het zacht, ook al lacht het. Men verstaat den Rus niet, want hij zegt niets, men zit met vraag-oogen, onvoldaan. Of hij praat als een jood op de markt. Gij weet wel wat hij kletst, lacht er mee en laat u bedotten. 't Is voor de grap.
Dit kunnen we schrijven over het karakter - naar onze ooren - van Tschaikowsky's muziek. De uitvoering geleek alle vorigen. Te prijzen zijn: het fagotspel uit het begin, de toon der blazers bij 't slot van 't eerste deel en het orkestgeluid van den ‘Allegro molto vivace’, een van Tschaikowsky's karakteristiekste geweldsvertooningen. (Alleen is 't een toer, stil te blijven zitten bij dat brutale marsch-rythme!) Dan nog 't slot der symphonie.
Het treffendste om te bewijzen dat men in de Symphonie pathétique geen harmonieus kunstwerk behoeft te zien, lijkt ons wel 't eerste deel (met het derde); de barokke passage onder anderen na de expositie van het andante, - delicaat fluit- en fagotspel met gamma's door de koperinstrumenten! - en het nog meer barokke van de muziek die volgt op dit stukje. In het derde deel zijn de vulgariteiten en bombast haast aan te stippen, maat voor maat.
De heer A.A. Polak, een der eerste violisten van ons orkest, die gistermiddag optrad als solist, gaf ons met zijn spel niet zeer sterke indrukken. Hij had ter uitvoering gekozen Mendelssohn's Concert voor viool met orkestbegeleiding (op. 64 in e klein), een werk anders waarin de componist niet karig omspringt met groote en bekoorlijke schoonheden. Doch den heer Polak ontbreekt een sterk sprekend kunstenaarswezen. Een solist heeft de eigen ziel op te voeren tot het kunstwerk, zich dan eerst volop uit te spreken met de woorden van den meester.
Artistiek is de heer Polak nog lang niet volgroeid. Technisch is hij het werk vrijwel den baas, ofschoon er door den cadens van het eerste deel menige ruwe streek kraste en de stemming in 't laatste deel niet altijd zuiver bleek. De toon is niet groot, doch goed. Suggestief klinkt hij nooit en men moet er zich immer iets bij fantaseeren. In het Andante gaf zich de speler 't best. Dit slaagde uitstekend. En onze profeten zijn nog zoo slecht niet geëerd in hun land - de heer Polak is warm geapplaudisseerd door eene vrij volle zaal.
Edvard Griegs eerste suite uit de Peer Gynt-muziek met de eerste Hongaarsche Rhapsodie van Franz Liszt vormden de rest van het programma. Beide werken zijn onder leiding van Gustaaf Kogel zeer goed vertolkt. Alleen hinderde in het fortissimo uit het vierde deelte van Grieg's charmante suite (‘In der Halle des Bergkönigs’) het te luidruchtige bijwerk, waardoor men de melodie kwijt raakte. Maar de orkestklank van Grieg's werk was onvergelijkelijk!