Residentieorkest [Berlioz Symphonie fantastique, Brahms Altrapsodie (soliste Adrienne von Kraus-Osborne) en fragmenten uit Tristan und Isolde van Wagner o.l.v. Henri Viotta]
Hector Berlioz klopte eergisteravond 't luidst aan de poort onzer ziel met zijne ‘Symphonie Fantastique’. Hij bewoog ons met zijne droomen en hartstochten, ijl en teer op de maat van zijn dans en herderszang, maar in al door luider bonzende kracht; vooraf gepassionneerd in zijn eerste deel; zijn rit naar de plaats des gerichts en den heksensabbat. Waarlijk, kunst is hier passie, in bezeten warrelingen stuift de klank het oor in, doorbruist de ziel en het bloed, en zet alles in onrust.
De Fransche romantiek geeft kleur en gevoel, de Duitsche gevoel alleen, en Berlioz, een van de energiekste Fransche romantici, heeft in deze symphonie (een jeugdwerk) een summum geschreven van klankkleuren en gevoelsuitbarstingen. Mr Henri Viotta leidde de uitvoering, dirigeerend uit het hoofd. Het werk leefde, de muziek raakte aan 't gloeien en met de muziek de talrijke schare hoorders. Dat er geestdrift onder school bewijst wel 't applaus na het derde deel, iets ongewoons en zeer vleiends voor leider en spelers.
De uitvoering was vol schoonheden. Een op en d'op afgewerkt samenspel, schitterende klank der koperinstrumenten, fijn geluid der houtblazers, en van 't begin af trof al de kostelijke toon der violen met het doorzichtige der voordracht. Er zijn een paar plaatsen in het werk, als 't ware gemaakt voor toetssteen van orkestklank, zoo het vierde deel ‘Marche au Supplice’ en 't vijfde ‘Songe d'une nuit de Sabbat’, vol schittering. 't Krachtigst werkt overigens het vijfde deel. 't Is geniaal werk, die tegenstellingen, doorvoeringen van zijn ‘idée fixe’, het dreunen der klok, de parodie op het ‘Dies Irae’. Nu en dan echter gingen de koperblazers zich wel eens te buiten. O.a. tegen 't slot, de Heksendans en Dies Irae samen, waar de bazuinen en trompetten bepaald te veel overheerschten.
Met de Serenade voor blaasinstrumenten van Richard Strauss, kunnen wij veel minder sympathiseeren. Wij bewonderden spel en klank van het blazerscorps, maar de compositie lijkt ons onbeteekenend jeugdwerk. Strauss was in dien tijd nog niet de instrumentaal-kunstenaar van nu. Het werkje klinkt meermalen armelijk. De gedachtengang daarenboven is onbelangrijk, eentonig en vervelend.
Nog droeg het orkest voor ‘Vorspiel zu Tristan und Isolde’ und ‘Isolden's Liebestod’. Hier juichten wij weer den meester, wiens mooie levenstaak de Wagner-propaganda is, en de uitvoerders van harte toe. In de uitvoering was een heerlijke, mooi-overdachte climax naar Isolde's dood, waar hij zijn hoogste punt bereikte in een geweldig fortissimo, prachtig van klank. De heer Viotta werd hartelijk gehuldigd. Bij 't begin van het concert wachtte hem een enorme krans, en er is geestdriftig geapplaudisseerd.
Mevrouw Adrienne von Kraus-Osborne werkte tot dit élite concert mee als alt-soliste met de Rhapsodie voor alt solo, mannenkoor (het koor der Wagner-vereeniging), orkest van Johannes Brahms en een drietal liederen, ‘Sapphische Ode’ van Brahms, ‘Drei Zigeuner’ en ‘Wieder möcht’ ich dir begegnen’, van Franz Liszt. De bewonderenswaardige stem, van buitengewonen omvang, diep, zwaar en manlijk met de volste aanzwellingen van kracht en geluid in de middenligging, helder en forsch gekleurd in de hoogte, van een verbazende technische gemakkelijkheid, heeft iedereen getroffen, maar niet overtuigd. Want achter klank en technische afronding miste men den gloed eener individualiteit. Ook kon de voordracht meermalen genuanceerder zijn en de uitspraak klonk onklaar. Zeer schoone oogenblikken gaf zij ons in de Rhapsodie van Brahms (de vijfde, zesde en zevende strofen uit Goethe's ‘Harzreise im Winter’) o.a. ‘Der sich Menschenhass aus der Fülle der Liebe trank’. Ook het invallen van het mannenkoor was een der mooiste passages. Dit werkje van Brahms is overigens niet vrij van sentimentaliteit en daardoor even gebrekkelijk als Goethe's Werther. Naar aanleiding van dien roman namelijk werd de tekst geschreven. Vooral de laatste strofe zweemt naar banaliteit. Het lied van Brahms leek ons 't voortreffelijkste der drie, ook van muzikalen kant beschouwd. De twee liederen van Liszt zijn nu juist niet heel belangwekkend. In de ‘Sapphische Ode’ waren klank, stemming en voordracht volmaakt. Uit ‘Die drei Zigeuner’ kunnen wij aanstippen de vierde strofe om de fijn gevoelde pianobegeleiding van den heer J.M. Bolle. De herhaaldelijk terug geroepen zangeres behaalde zeer veel succes, dat naar tot een toegiftje bewoog, het ‘Vergebliches Ständchen’ van Johannes Brahms.