Amsterdamsch a Cappella Koor [o.l.v. Anton Averkamp, soliste Aaltje Noordewier-Reddingius, Hassler, Händel, Bach en Brahms]
Het ongewoon veelzijdige in het programma van gisterenavond gaf de twee-en-veertigste uitvoering van gewijde muziek door het Amsterdamsch a-cappella koor in de Westerkerk eene bijzondere aantrekkelijkheid. Mevrouw Noordewier-Reddingius werkte mede als soliste met een aantal zangen van Händel, het koor zong eene achtstemmige mis van Hans Leo Hassler, drie koraal bewerkingen van Bach en het motett ‘Warum ist das Licht gegeben den Mühseligen?’ van Brahms.
Het eerste, dunkt ons, dat aan deze uitvoering valt te roemen, is, naast de volmaakte klankschoonheid, een ruim opgevatte voordracht, die iederen meester het zijne gaf. En het verrastte ons vooral, in de Brahms-uitvoering niets terug te vinden der Palestrina-wijze. Want het schijnt, dat aan dezen stijl gemakkelijk genoeg componisten, zangers en dirigenten onverlosbaar vast groeien.
Het schamel dwalen onzer kerkcomponisten in den dooltuin der Palestrijnsche school, toonde ons weer de mis van Hassler. Want de klanken lokken tot vergelijkingen, de stemvoering, de declamatie, de opzet en meer dwingt tot een parallel. Alsof het beschreven stond in pauselijke bullen, vindt men alles - behalve hooge ernst, die blijft velen verre! - gestereotypeerd terug in het werk der huidige kerkmuziekmakers, luie, zwakke wandelaars in de schoone tuinen der oude meesters.
De mis van Hassler is een onvergelijkelijk mooi werk. Hassler leefde te laat, dat hindert. Doch men bewondert de gave, waarmee hij hoedanigheden en werkwijzen van verschillende meesters bracht tot eigen, rijpe zelfstandigheid. Het koor zong uit een zijner achtstemmige missen het ‘Kyrie’, ‘Gloria’, ‘Sanctus’ en ‘Benedictus’ met het ‘Agnus Dei’. Bewonderenswaardig was de leidende kracht van Anton Averkamp, zooals de hoorder die voelde bruisen door heel dit werk, met de grootste klaarheid ten gehoore gebracht. Een nauw merkbare verhooging van een der stemmen (ook zeer schoon in de drie werkjes van Bach) gaf verrukkelijke klank effecten. Ontledend, maar alles dwingend tot eenheid, dirigeerde Averkamp de ingewikkeldste brokken, en de helderheid waarmee het mooie en zeer verstandelijke ‘Sanctus’ de kerk inklonk, was van zijn fijne directie het schoonste bewijs. Bovendien plaagde niet het geaccentueerde der moderne maatindeeling, welke men bijna niet mag hooren bij de oude contrapuntici, al had ik af en toe de maat graag nog meer teruggedrongen gewenscht. Ook de echowerkingen van den ‘Gloria’-inzet getuigden van het meest artistieke inzicht. Averkamp, men hoorde het aan alles, heeft heel de partituur doorgesnuffeld, zijne effecten berekenend, maar als groot kunstenaar.
De oude meesters beschouwden hun ‘Agnus Dei’ als het hoogtepunt der mis-compositie. En waarlijk, het laatste Agnus rees - architecturaal gesproken - als de forsche toren eener groote kerk. Heerlijk van klank en doortinteld van spontane verrukking om deze meesterlijke maten, vol kracht en glans, zong het koor dit polyphone wonder van muziek. Op andere plaatsen evenwel speurde men een klein gebrek aan devotie, ook wel eens scheen de klank niet één genoeg, enkele stemmen domineerden dan, doch in de Westerkerk is zang als deze niet overal even fijn hoorbaar.
Mevrouw Noordewier-Reddingius, begeleid door den heer Anton Tierie, zong drie aria's voor sopraan uit den ‘Judas Maccabäus’, de ‘Cäcilien-ode’ en ‘Sieg der Zeit und Wahrheit’; verder twee recitatieven en aria's uit den Messias: ‘Schau ihn’ en ‘Doch du liessest ihn’ allen van Händel. De orgel-registreering der aria uit Judas Maccabäus wilde me niet bevallen. Er was geen eenheid van timbre, want de rijke stem van mevrouw Noordewier heeft haar eigen kleur, waarmee geen rekening gehouden is. De Cäcilien-ode is niet zeer belangrijk, evenmin als de aria uit ‘Sieg der Zeit und Wahrheit’, doch beide zijn echte solisten stukjes, en met onzegbare schoonheid van geluid en voordracht werden zij gezongen door de kunstenares. Een summum van intensiteit en verrukking gaf zij ons in de twee innige zangen uit den ‘Messias’. Vol gloed, waarin men aanbidding proefde, vol meesterschap, dat men bewonderde, en klank, die deed denken aan de stemmen der mystieke jongelingen, die den mysticus Suso in extase, zingend verblijdden, zijn deze sublieme aria's uitgevoerd. Waarom echter deed mevrouw Noordewier het triomfantelijke in de verrijzenis-aria niet majestueus uitkomen? Daar schuilde een fout in de opvatting.
De koraalbewerkingen van Bach bewezen opnieuw de hooge technische vaardigheid van het koor. Vooral het laatste (‘Aus tiefer Noth’ prachtig ingezet!) met de zware harmoniewendingen en harde combinaties, werd zeer zuiver gezongen.
Het tweede (Nun lob' mein Seel den Herrn) stond hoog door voordracht. Te onderstreepen met lof zijn: ‘Der Köning schafft Recht’ en ‘Errett' dein armes Leben’ door de bassen. Onvergetelijk blijft voor mij de ontroering, die de vertolking bracht van Brahms. ‘Siehe, wir preisen selig’ en het slot-koraal ‘Mit Fried' und Freud ich fahr dahin’ waren zeldzaam fijn van klank.