Gottfried Galston [Beethoven-sonates]
Gottfried Galston gaf Zaterdag een Beethoven-avond in de kleine zaal van het Concertgebouw. Hij speelde de Sonates in C klein, opus 111, in bes groot, opus 106, de Sonata quasi una fantasia (opus 27 No. 2) en de Waldstein-sonate opus 53.
De hoogste en schoonste werken in alle kunsten zijn geboren uit strakke meditatie. Zij geeft de sterke gedachte en het zwellende gevoel (deze liggen evenmin te grabbel als diamant of goud), welke het kunstwerk maken tot Leven in vollen, vasten gang. Beethoven was een van die stroeve peinzers en geen van zijne latere werken, of er leeft eene grijpbare handeling (natuurlijk muzikale) in haar dalen en stijgen, komen en gaan. Zijne groote werken zijn drama's, zij gebeuren, altijd is er een wisselende graad van actie, hun hoogtepunt staat nergens toevallig, men vindt er als 't ware bedrijven, de stemmingen schuifelen volgbaar op en af langs volmaakt verklaarbare lijnen.
Gottfried Galston speelde een van Beethoven's Sonates, waarin dat bewust gaande leven zeer duidelijk te kennen en te volgen is, de ontzaglijke Hammerklavier-Sonate. Doch hij heeft er dat leven niet in gevonden. Zelfs de stemmingen gingen verloren. Deze pianist speelde alleen zijne ruwe rinforzando's en crescendo's, waar hij ze toevallig vond in de uitgave die hij gebruikte; hij speelt de legato's e.d. zooals ze daar gedrukt staan, hij speelt dat alles onnavolgbaar, maar ook in de muziek is de letter alléén dood. En er leefde geen geest. Want de groote tegenstelling tusschen de eerste vier maten, het krijgshaftig rythmisch fortissimo als een trompettensignaal en het daaropvolgend melodisch stukje van twaalf maten vol uitdrukking, deze tegenstelling, de kern van heel dat eerste deel heeft hij niet gevoeld. Ook schreef Beethoven geen sequenzen (na het thema met 't zachte marsch-rythme in g), zooals Galston ze uitvoerde - doelloos. Zelfs was er geen heroische gang in den gefugeerden marsch in es; tóch moest deze er zijn. In dit geweldig dramatische gedeelte hoorden we geen climax bij die grootsch neergesmeten (niet door Galston) verminderde septime accoorden; en dààr moet hij zijn. De terugkeer van het cantabile in b klein werkte niet als een verlossing; maar zóó moet het gevoeld worden. Ook het weer invallen van het hoofdthema, nog majestueuzer door den rythmisch gefigureerden bas klonk niet als een hernieuwen van den strijd. Bijna alles verliep doelloos. En wat kan het ons dan schelen, dat hij dubbele en driedubbele trillers bewonderenswaardig volmaakt spelen kan? Gottfried Galston vergat, dat Beethoven een sterk en stoer man was, zelfs in zijne teedere adagios.
Het spel van Galston is voor het overige zeer roemenswaard. De arietta uit opus 111 was vol van de fijnste klankwerkingen. In 't eerste deel der Mondschein Sonate klonk de prachtige toon opvallend. De fuge uit de Hamemerklavier-sonate werd gespeeld met groote helderheid. Dit verdient te meer lof, daar deze fuge technisch ontzettend zwaar is. De inzet der Waldstein-sonate leek me te systematisch en academisch, het tempo van den rondo veel te langzaam.