[Beethoven Vioolconcert (solist Julius Thornberg) en Tschaikowsky Symfonie nr 5 o.l.v. Gustav Kogel] (Concertgebouw)
Met hetzelfde concert, dat Fritz Kreisler ons speelde in 't begin dezer maand - opus 61 van Beethoven in D groot - trad Julius Thornberg als solist op eergisterenavond. De twee kunstenaars hebben weinig trekken van overeenkomst. Thornberg leeft in zijn spel als hartstochtelijk man, Kreisler als gracievol wereldveroveraar. Thornberg speelt met ernst en nadert zoo te dichter het hooge kunstwerk, bij Kreisler straalt vooral de glans van 't spel. Doch Kreisler heeft meer technische bekwaamheid of gave, hierdoor bereikt hij soms wat Thornberg mislukte: onophoudelijke schakeering van voordracht. Ons echter is de zware ernst van Thornberg liever dan het ongedurige fonkelen van Kreisler's muziek. Thornberg geeft de ziel van het werk, zijn toon moge dan al iet of wat dun zijn en het moeilijke dubbelspel iets ongeacheveerd, waardoor o.a. de groote cadens uit het eerste deel min of meer onvoldaan liet en de geniale doorvoering o.a. van het hoofdthema beter had uit kunnen komen tusschen de omspelende tonen. Het adagio slaagde zeer schoon, het rondo minder, hier ontbrak afwisseling, welke een rondo niet kàn ontberen.
Julius Thornberg behaalde terecht groot succes.
Gustav Kogel trad eergisteravond voor 't eerst in dit seizoen op als dirigent van het Concertgebouworkest en opende den avond met de Ouverture van Weber's ‘Euryanthe’. Kogel heeft goede opvattingen en weet ze zijn orkest mede te deelen (al wenschte ik ook krachtiger suggestie) en dit is 't eenige en het voornaamste wat men kan verlangen van een dirigent. De Ouverture slaagde zeer goed en was schoon van klank, o.a. de pianissimo passage der gedempte strijkers. Het slot imponeerde sterk. Bij pasgenoemde violenpassage hinderde gebrek aan uitdrukking bij de spelers en het gevolg bleef niet uit: zij werd eentonig. Ook de orkestvoordracht van Beethoven's Concert had beter kunnen zijn. Men mag in een orkest toch ook individueel kunstenaarsspel verlangen? Doch de inzet der houtblazers (1e deel) klonk zeer oppervlakkig, en waar de solo-viool de hoofdthema's voordroeg (1e deel) op de violen, celli en hout, bemerkte men soms de wonderlijkste en hinderlijkste tegenstellingen.
Na de pauze werd uitgevoerd de 5e Symphonie van P. Tschaikowsky.
't Eerste wat een kunstenaar noodig heeft om groot te heeten, is aristocratie van gevoel. Tschaikowsky is geen aristocraat van gevoel, men hoort dit bij ieder thema, bij instrumentatie, bij opbouw, bij alles. Het werk dat ik graag geniaal wil noemen, dit wil zeggen technisch-geniaal, bezit voor mij zeer weinig bekoring. Want beurt om beurt stoot zijne cosmopolitische oppervlakkigheid, zijne Russische wildheid en Oostersche, brutale zinnelijkheid. Onder de thema's vindt mer er zeer mooie b.v. het hoofdthema, in den beginne, ook schoon voorgedragen door de clarinetten. De componist voert het de heele symphonie door. Waarom echter bij 't slot die travesti en parodieëring, gespeeld als marschthema met den saaien constanten rythmus der pauken? Een grappig hoogtepunt! En alleen de naam Tschaikowsky kan het onbenullige derde deel interessant en mooi maken bij het publiek - al wordt een hoofdthema als van dit deel geschreven door den eersten den besten niet al te dommen componist.
De uitvoering was voortreffelijk. De directie eveneens. Zeer gracieus werd het derde deel voorgedragen, en ook het laatste deel verdient van dien kant alle bewondering.