[Rachmaninof Symfonie nr 2 en Tschaikowsky Pianoconcert in Bes (soliste Elly Ney) o.l.v. Mengelberg] (Concertgebouw)
Gisterenmiddag werd voor het eerst in ons land uitgevoerd eene symphonie van I. Rachmaninoff, opus 27, in e klein.
De opdracht van het werk aan den Rus Sergei Tanéjew, den bekenden contrapuntist, leeraar in 't contrapunt, fuge en vormenleer aan het conservatorium van Moskou, leek me een voorteeken, dat bewaarheid werd van de eerste noot af dezer symphonie, mysterieus ingezet door celli, en contrabassen, tot - helaas - den inzet van het allegro door de eerste en tweede violen. Want ik dacht iets nieuws te hooren, contrapuntische wonderen met groot orkest, machtiger en grootscher dan die der oude meesters, daar deze slechts konden beschikken over stemmen. Ik hoorde inderdaad een mooi, fijn en hecht gezette adagio-inleiding, vol eigenaardige hitte, straf inwerkend op de ziel door een woelig stemmenweefsel, prachtig geinstrumenteerd, van 't eerste geluid af aldoor hooger en intenser van uitdrukking, krachtig klimmend naar het hoogtepunt, dat de componist hier niet bereikt door blazers, trom en pauken, maar door onbedwingbare werking der stemmenmacht. Een stukje muziek vol veerende geestdrift, geestdrift wekkend, doch dat wij toch wellicht moeten beschouwen als een van die dwalende voorgevoelens, welke immer het komende (in dit geval de contrapuntiek der toekomst) voorafgaan. Want van het allegro-begin tot het slot, - een paar trekken uitgezonderd - wordt Rachmaninoff weer de echte Rus à la Tschaikowsky, het schoone stikkend in allerlei oude vormen van geweldmakerij, smijt hij de mooie contrapuntiek in een vergeten hoekje, doet weer wat anderen al deden. Dit laatste bleek eigenlijk de hoofdtrek der vier symphoniedeelen. En 't eenigste, dat wij onvoorwaardelijk prijzen kunnen en willen, is de heerlijke contrapuntische adagio-inleiding.
Het thematisch materiaal van 't werk is zeer beknopt. Daarbij verre van belangrijk. Het tweede thema, 1e deel, mist zelfs alle oorspronkelijkheid. De thema's van 't scherzo zijn ook niet bewonderenswaardig, evenmin die van het derde deel, terwijl de thema's van 't laatste lijden aan het gebrek der anderen: de afwezigheid van gevoels- en gedachtenconcentratie, welke absoluut onmisbaar is bij het concipieeren van een groot kunstwerk. Daargelaten de onbelangrijkheid der thema's, mist men ook bij de uitwerking concentratie, welke de groote lijn moet brengen in een kunstwerk. Gesteld dat de muziek-zelf niet te bewonderen is, dan had toch een rijke gedachtengang de belangstelling gaande kunnen houden, zooals men van een schilderij de compositie kan bewonderen, zonder te letten op kleuren. In deze symphonie is geene architectuur. Alles hangt los, onsamenhangend, onstevig, gebroken, verscherfd, - de tonen liggen te gruizel. De schrijver schijnt een van die moderne muzikale somnabulisten, die doen zonder weten, een paar oogenblikkelijke inspiraties haastig verwerkend tot een symphonie. Natuurlijk blijkt dan de muziek ijl als een rimpeling op 't water. Het scherzo is vol fermates, het adagio eveneens, het laatste deel weer, de sequenzen, plaag der moderne muziek, zijn ontelbaar.
Zigeunerachtige wildheid gaat den componist over 't algemeen nog het best af. En zoo zijn het eerste en het laatste deel, vol woesten, levendigen gang, de best geslaagden van het werk. Geen van beiden echter bevredigen. In de tweede helft van het eerste deel (na de vrije herhaling van den opzet) laat de inspiratie den componist geweldig in den steek, en hier hadden heel wat maten geschrapt mogen worden, vooral tegen het slot. Forsch is de inzet van het laatste, doch het ontaardt in puur lawaai, wat ons de huidige componisten willen slijten voor geestdrift! Bij het einde is 't niet om uit te houden: heel de helsche machine van een modern groot orkest wordt in beweging gezet. Fijn van werking waren alleen een paar gestopte hoorntonen.
De groote fout van scherzo en adagio is gebrek aan innigheid. Ook komt in 't scherzo de karakterloosheid van opbouw maar al te goed uit. Het adagio klinkt 't zwakst. Hier hoorden we weer dat onpreciese, modern-romantische gevoel, dat niet te definieeren is. Dit gevoel werkt zwoel, drukkend, ziekelijk-dweeperig, als een matte zomer-droomerij. In dit deel wordt men ook meermalen met geweld herinnerd aan Tristan, al zoekt men vergeefs een herinnering aan diens hooge hartstochtelijkheid.
Eindelijk stuit in het werk een te veel aan lyriek. Men kent dien modernen truc van na Wagner, die wijde, eindelooze violenmelodiën, forsch aangestreken en met een overvloed van gevoel. Men verliest hart en hoofd bij al 't gevoel, dat uit dit werk op ons af komt stormen. 't Eerste thema uit 't eerste deel lijdt er al aan; daarbij dient als afwisseling een gelijksoortige zang; tegenover 't scherzo-thema zet de componist eene zwaaierige gevoelsmelodie, 't zelfde vinden we terug in het adagio. En in de finale weer dezelfde verhoudingen. Men kan zich derhalve de eentonigheid van het werk denken.
De uitvoering was zeer schoon. Waar de componist contrapunt schrijft, hoorden we een heerlijk polyfoon leven, waar hij lawaai maakt een klank vol krachtigen glans. Het gevoelerige kwam echter meer dan genoeg tot uitdrukking. Te vermelden zijn de verschillende soli voor clarinet en engelschen hoorn.
De heer Mengelberg heeft zijn orkest laten deelen in de hulde. Maar - veel enthousiasme maakte het werk toch niet bij de bezoekers.
Mejuffrouw Elly Ney trad denzelfden middag op met het concert in Bes van Tschaikowsky voor piano met orkest-begeleiding. De kunstenares is eene imposante en tegelijk lieve verschijning. Dezelfde hoedanigheden bezit haar spel. Gigantisch van klank was het slot (laatste deel). In het tweede, een ‘andante semplice’ gaf zij spel vol brooze teerheid en allerfijnst gevoel. Ziel heeft dit werk niet, dus kan men het de kunstenares niet kwalijk nemen, dat zij geen ziel te voorschijn wist te tooveren. Tschaikowsky lijkt in dit concert verliefd op zijn pedante dansrythme. En dat duivelsche, aardig-gemoedelijke, onophoudelijke deinen van één, twee, drie, langzaam en vlug en vlug en langzaam moet ten slotte hoorder en uitvoerder wel kwellend in hoofd en spieren kruipen.
Mejuffrouw Elly Ney heeft forsche, persoonlijke opvattingen. Zij bezit overvloed van techniek. Dikwijls klinkt haar toon onovertrefbaar prachtig. Doch daarnaast hebben wij ook oogenblikken moeten constateeren van dorheid en droogte en dofheid. O.a. miste de inzet van het ‘allegro con fuoco’ de noodige schittering.
De kunstenares is uitbundig toegejuicht. Zij speelde eene toegift, waarin vooral het lieve harer verschijning zeer mooi uitkwam.
‘Les Préludes’ van Liszt eindigden het concert.