[Vioolconcerten van Bach, Beethoven en Tschaikowsky door Fritz Kreisler]
Fritz Kreisler trad gisteravond op met het vioolconcert in E groot van J.S. Bach, concert in D groot van Beethoven en het concert Opus 35 van Tschaikowsky. Deze veelbereisde kunstenaar, die alle landen en volkeren bezocht, kan moeilijk ooit dankbaarder hoorders gehad hebben dan gisterenavond. De zaal was overvol, het podium zelfs gevuld en dit gezicht stemde al tot geestdriftige verwachting. Later: een eindeloos gejuich.
Het was een zeer mooie avond. Het karakteristieke van Kreislers spel is, dunkt mij, vriendelijke hoogheid. Hij overweldigt niet, de ontroering is niet neerslaand, verpletterend, men krijgt een hoogen, grooten indruk van iets onbereikbaar liefs en zeer schoons. Hij heeft alle vaardigheid; deze verbaast, ontroert niet, doch in zijn binnenste woont dat al-menschelijke: gevoelsinnigheid, welke hoorders en uitvoerder bij elkaar brengt.
De kunstenaar staat altijd boven den virtuoos. Maar soms kan gene zich ook vergeten in een storm van avontuurlijke tonen als in Tschaikowsky's concert. Het concert van Bach lijkt ons het best geslaagd. Vooral het adagio, bovenaardsch-liefelijk als al de innigheid die Bach beschreef. Heerlijk klonk de inzet met de zacht contrapunteerende bassen, later de solo-viool en het prachtig geregistreerde orgel, alles hooge liefelijkheid, die het heele deel doorzong. Ook Beethovens concert slaagde goed, doch het orkestspel was hier niet zoo doorwerkt in de onderdeelen als we van Mengelberg gewoon zijn. Reeds de inzet miste eenheid. In het tweede deel hoorde men menige lauwe passage, waar hoorns en trompetten de solo-viool rythmisch begeleiden. Dat klonk te koud, te onverschillig. Het late inzetten der solo-viool (eerste deel) is hier een van Beethovens instrumentale effecten. Men gaat verlangen naar 't geluid als naar iets liefs. De cadens in het eerste deel was een der hooge punten.
Tschaikowsky's werk is, ik zinspeelde er reeds op, een echt virtuozenstuk. Men merkt dit het best aan de cadensen. Ook hier houdt bij Beethoven de thematische arbeid niet op terwijl Tsjaikowsky maar raak fantaseert.
Na de slotnummers werd nog gespeeld uit de Dramatische Symphonie Roméo et Juliette van H. Berlioz: Roméo seul – Tristesse – Concert et Bal chez Capulet.