[Saint-Saëns Symfonie nr 2 en Concert voor violoncel en orkest (solist Gerard Hekking) – Saugefleurie van d'Indy, Viviane van Chausson en delen uit Faust van Berlioz o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
De tweede symphonie van Saint-Saëns opende den middag. Het is een mooi werk en zal den schepper langduriger roem geven dan zijne symphonische gedichten of opera's. Groot is het niet, al ligt er een drang in naar grootheid. Deze is Fransche componisten niet eigen, Berlioz uitgenomen. Hij alleen heeft iets Dantesks, overal echter nog vermengd met boertige trekjes à la Rabelais.
Voor allen was het hooren van Saint-Saëns' werk een groot genot. Mengelberg leidde het orkest en het ingewikkelde, zwaar-contrapuntische eerste deel, het lieflijk-teere andante, het geestige scherzo, het overmoedige laatste deel, alles schoone, eerlijke muziek, werd tot heerlijkheid door zijn dirigentenstaf. Bij de toejuichingen der hoorders onzen warmen dank voor deze uitvoering.
Solist gistermiddag was de heer Gerard Hekking. Hij speelde ‘Elégie’ van G. Fauré, met Mengelberg aan den vleugel, en het tweede concert van Saint-Saëns, voor violoncel met orkestbegeleiding, naar ik meen nog uitgevoerd op 't einde van 't vorig seizoen. De élégie van Fauré is als muziekwerk niet van groote beteekenis, doch Hekking bezit apart de kracht van zijn prachtig kunstenaarsschap en al is de muziek onbelangrijk, hij geeft een toon die betoovert, zoo mooi en hecht is zijn artistieke zijn. Even hoog stond de uitvoering van Saint-Saëns' concert. Voor den virtuoos is het moeilijk een zuiver kunstwerk te schrijven en Saint-Saëns is het evenmin gelukt. Pronkerige virtuositeit dringt zich overal naar voren. Het laatste deel slaagde het best; er ging groot geweld uit van Hekkings spontaniteit en innerlijke begeestering, vlug te lezen op de trekken van den speler. Ook het andante sostenuto werd uitgevoerd met diepe intensiteit. Enkele al te hooge tonen bij het slot mislukten min of meer, doch 't zijn wonderbaarlijkheden die Saint-Saëns hier vergt, en tallooze schoonheden stelden schadeloos. Hekking is enthousiastisch toegejuicht door de volle zaal.
Behalve een herhaling van het Donderdagavond uitgevoerde orkestsprookje ‘Saugefleurie’ van Vincent d'Indy, hoorden wij ‘Viviane’ poème symphonique van Ernest Chausson, een vroeg gestorven Fransch componist, als ik me niet vergis bij het fietsen verongelukt. Viviane is een jeugdwerk en als zoodanig vol belofte en vol reminiscenties. Men bewondert de orkestrale techniek, niettemin bemerkt men het gebrek aan inspiratie en tengevolge hiervan zekere monotoonheid; bovendien is de compositie vol moderne gevoelerigheid, en iets ondraaglijk-zwoels, dat den hoorder wee maakt, ligt in deze muziek.
Het programma, met zorg gekozen, was geheel Fransch en tot slot werden gegeven twee deelen uit Berlioz' Faust: Danse des Sylphes en Marche hongroise. Het eerste hadden wij er liever op niet gezien, want het hoort wel degelijk bij het (in 't werk) voorafgaande koor van Gnomen en Sylphen en zoo gerukt uit zijn omgeving werd het gekrenkt in zijn al te teere lichtheid. Met de uitvoering van 't tweede behaalde Mengelberg als 't ware een nieuwe triomf. Het was interessant te zien en te hooren zijne meesterschap in de veelzijdige belichting van het hoofdthema, om beurt naïef, elegant, ietwat week, in alle phases en ten slotte in zijn wezenlijke karakter van bruisenden heldenmoed, bewaard voor het hoogtepunt, een hoogtepunt van ontzaglijke majesteit. Onovertrefbaar.