[Gade Nachklänge aus Ossian, Sinding Symfonie nr 1 – werken van Liszt en Wagner o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)
Gisterenavond viering van Mengelbergs terugkeer na zijn buitenlandsche reis en triomfen. Om zijn lessenaar hing de traditioneele lauwerkrans, en na de symphonie van Sinding werd hij onder eindeloos applaus vereerd met een tweeden groenen krans, vuurrood doorbloemd. De huldeavond was een nieuwe triomf voor hem en zijn orkest, dat hij driemaal in de geweldige hulde heeft laten deelen.
Toch was er in 't begin een ietwat koele stemming in de volle zaal, en door Gade's ‘Nachklange aus Ossians’ heeft zelfs Mengelberg geen geestdrift kunnen wekken. Ofschoon plaatsen uit dat werk, die ik onder een anderen dirigent verloren hoorde gaan, door zijn krachtig gebaar en blik en orkestmeesterschap genoeg werden gestuwd ter hoogte van kunstgeestdrift en zij ook even verrukking gaven, kan de compositie in haar geheel ons niet boeien. Er ontbreekt gedachte, vooral in de doorvoering. Zijn hoogtepunt bereikt de componist reeds in 't begin (het hoofdthema fortissimo door de koperinstrumenten.) Dit overvliegt hij niet meer; mij dunkt, dat hij 't zelfs niet meer bereikt.
Na Gade's ouverture werd uitgevoerd de symphonie van Chr. Sinding, Noorsch van motieven, Duitsch van bewerking, voor den oplettenden hoorder eene niet zeer aangename combinatie. De meeste thema's zijn volksmelodieën. Ik geloof dat men dit nu juist geen vinding kan noemen, evenmin de compositie daardoor hooger kan schatten, als men bedenkt, hoe diep innerlijk leven en intuïtie er noodig zijn voor een kunstenaar, om een thema te schrijven, spontaan uit de eigen ziel, van plastische kracht, oorspronkelijk, en in iedere noot doortrokken van den volksgeest zonder bijgedachte aan volksmotieven.
Vergis ik mij niet, dan wordt deze moeilijkheid algemeen onderschat heden ter dage. Want van wat men hoort is de grootste helft gecomponeerd op volksmelodieën. Zoo blijft alleen de conceptie over en bij Sindings werk is deze ook niet buitengewoon; men behoeft daarvoor slechts na te gaan den verklarenden tekst in het programmaboekje. Of, zooals men daar lezen kan, de deelen met elkaar in verband staan, betwijfel ik, want er is verband noch organisch, noch door eenige grondgedachte. En is er een grondidee, in de doorwerking hiervan speurt men niet den minsten climay. Het eerste deel lijkt organisch het hechtste; het andante mist alle melodische plastiek; het scherzo is verbrokkeld in zijn geheelen opzet (in de uitvoering maakten de blazers eenige rhytmische onnauwkeurigheden). Ook het laatste deel mist eenheid in zijn geheel (het tempo - maëstoso had wat langzamer kunnen zijn). Bovendien hoorden wij hier eene aardige paraphrase over ‘Nie sollst du mich befragen’! Wagner's remenicenties vindt men er overal, het sterkst instrumentaal in het andante, muzikaal in het laatste deel. Daarbij zoekt de componist immer zijn hoogtepunt door een fortissimo van het koper. Dit doen tegenwoordig vele componisten. En uit goed instinct. Want die heerlijke klank - vooral in ons Concertgebouw-orkest - helpt ons door één maat over heel wat verveling heen.
Niettegenstaande dit alles, vond het werk zeer grooten bijval en wij mogen het ronduit zeggen, dank zijn dirigent. Het is bewonderenswaardig te zien, hoe Mengelberg zich afslooft om uit een onrijp werk als dit te halen wat er te halen valt. Hij geeft zich geheel en is geheel beweging op maat en klank der altijd veranderlijke muziek, doch immer beperkt en zich zelf meester. Het gebaar wijst den hoorder op den klank, die komt, hoeveel te meer den speler. Er moet wel groote suggestie uitgaan van zulke gebaren. De muziek gaat gloeien, het wordt als een brand in brand, de hoorders verlaaiend.
Na de pauze ‘Les Préludes’ van Liszt, een werk van ontzaglijk muzikale kracht, doch in eigenaardige tegenstelling tot den droomerig weekelijken tekst van de Lamartine. De muziek kwam tot haar recht. Ten slotte het voorspel derde acte en 't voorspel uit Wagner's ‘Meistersinger’, groot onder zulk groote leiding tot geweldig enthousiasme der hoorders.