[Bach-Concert door Averkamps A Cappella Koor in het Concertgebouw]
‘In Bach leben, weben und sind wir’ kunnen we zeggen met een variant op den fugatext der cantate, welke het concert opende. In welke kunst vindt men een kunstenaar zoo groot als Bach in de muziek? In zijne werken culmineert de contrapuntiek. Hij voleindigde die kunst van zes eeuwen stroeven arbeid, en wist tegelijk een stijl te scheppen, waaraan elk groot meester na hem het zijne te danken heeft. En Gounod sprak diepe waarheid, toen hij zeide, dat men heel onze muziek terug zou vinden in Bach, wanneer mogelijkerwijze de muziek van na Bach verdwijnen zou van den aardbol. Bachs harmoniek, koen, klaar, scherpteekenend, verbluft wie bestudeert voor 't eerst, zijne rytmiek beweegt zich levensvol, veelvoudig opborrelend uit zijn rijke ziel, zijne melodiek klinkt kerngezond, onuitputtelijk, zijne conceptie is verbazingwekkend en oerkrachtig, zijn arbeid gelijkt een kaleidoscoop van reusachtige schakeering.
Ondanks honderd vijftig jaren (na Bachs dood) van soms geniaal scheppen, heeft zijn muziek nog intense actualiteit. Tallooze Bachvereenigingen, verspreid over de gansche wereld, bewijzen dit. Hier te lande bloeit een ware Bach-cultus. Jaarlijks tellen we vaste uitvoeringen der 'Matthaeus' en 'Johannes'-passie. Een paar dagen geleden werd laatstgenoemd werk uitgevoerd te Rotterdam. Daniël de Lange geeft het eerstdaags in Leiden. Averkamp's koor zong in October een zeer gewaardeerde» motettenavond. En de volle zaal en 't enthousiasme van eergisteren teekenen opnieuw de levendigste belangstelling.
Zelden hoorden we een programma, dat den meester zoo geheel gaf in zijne verscheidenheid. De cantate 'Gottes Zeit ist die beste Zeit' opende het concert. Dit is het werk van een innigen, diep-voelenden man, dien het teven zonder twijfel innerlijk hard moet hebben gebeukt voor dat hij zulke treurzangen kon schrijven. In de tweede cantate juicht de feestende, sterke Bach, die alle onheil wegjaagt in tonen van geestdrift. In het motett 'Lob und Ehre' uit Bach op de verhevenste wijze zijn echt godsdienstig gemoed. De tweede strofe is een meesterstuk van vrome klanken. In strofe een en drie jubelt eene eindelooze verheerlijking van God. In de laatste cantate 'Christ lag in Todesbanden' blinkt geen lentefeest van Paaschvreugde en verrijzenis, zij lijkt een ontzaglijken dom, maar zonder deur om binnen te gaan en hartelijk te bidden; deze cantate klinkt somber-zwart, ernstig en grauw, van zwaren toon, geschreven in troostelooze zwaarmoedigheid.
De uitvoering onder Averkamp's leiding stond op dezelfde hoogte als de kunstwerken. De teere sonatina, als inleiding, der eerste cantate, heerlijke fluitmuziek met luwen koraalklank der strijkers, tooverde dadelijk stemming; deze werd langzamerhand verrukking, door Averkamp's innig-mystieke opvatting van dit tragische zangstuk. De sublieme koorklank der tweede cantate, het technisch uiterst-moeilijke motett bracht de hoorders in geestdrift. Deze steeg ten top bij mevr. Noordewier-Reddingius' aria 'Eilt ihr Stunden'.
Men kent deze kunstenaresse als de meestbegaafde Bach-zangeres. Haar voelen is één met de schoone muziek. Bewonderenswaardig zong zij in de eerste cantate den sopraansolo (met koor), zachte sterfklacht, opperst in klank en uitdrukking van vurig smachten bij 'Ja, komm, Herr Jesu, komm', het sombere koor overstralend in een onvergelijkelijken melodischen zang van verlangen. Een wonder van technische volmaaktheid, stemmepracht en uitdrukking werd hare vertolking van bovengenoemde aria.
Mede-soliste als alt was de jonge zangeres mej. Tine Heskes. De mooie, ronde, volle stem maakte grooten indruk in de eerste Cantate ('In deine Hande'). En in de aria van 'Gott der Herr ist Sonn' und Schild' (schoone conceptie als tegenstelling met de schetterende jubeltonen van het eerste en tweede koor) had hare stem den weeken, molligen klank van een middeneeuwsch vers, één in zachtheid met de begeleidende hobo en fluit. Van de woorden kwam echter niet veel te recht. Goede declamatie en meer eenheid van timbre in de verschillende liggingen zal zij intusschen bereiken door oefening. Want zij heeft een prachtig talent.
De heer J. Hoes zong de bas-soli. Klonk zijne stem in den beginne wel eens onzuiver van intonatie en wat ruw – men miste intimiteit tusschen muziek en zanger – het blije opklinken, door den gang der compositie zéér wel gemotiveerd, van 'Heute wirst du mit mir im Paradiese sein', bracht ontroering, en goed getroffen was het duett (met sopraan) 'Gott ach Gott' (2de Cant.), waarin mevrouw N. echter een slippertje maakte.
Deze solo-zangen werden begeleid door orkest en orgel (dit laatste zeer vaardig gehanteerd door den heer Tierie). Met deze keuze – orgel in plaats van cembalo – stemmen wij van harte in. Boekwurmige Bach-liefhebbers mogen de voorkeur geven aan den cembalo – late men echter alle nauwgezette historische berekening zoo ver mogelijk houden van Bach, des te krachtiger en puurder zal de werking zijn der muziek. Nu genoot men volop de schoone klank-eenheid van orgel en orkest!
Bij een uitvoering als deze komt ten slotte in hoofdzaak alles neer op het koor. Bach's instrumentatie is hoogst eenvoudig, haast gebrekkig, en meer dan eens verdween het orkest in de golvende klankenschoonheid der stemmen.. Poëtisch zacht klonk de inzet der eerste cantate. De kleine, warrige fuga (In ihm leben, weben) hadden wij wat klaarder gewenscht, het tempo leek iets te snel. De fraaie koorklank der tweede cantate werd reeds hierboven geroemd, maar schooner nog werd vertolkt het motett ‘Lob und Ehre’, dit monumentale werk, waarin men ombeurt versteld staat van Bach's meesterschap en de wonderbaarlijke vaardigheid der koorzangers. De samenklank had in de eerste strofe meer één kunnen zijn, de mannen zongen wat geestdriftig hard over de andere heen, - maar het geluk was het hooren der derde strofe, dien juich-zang, heerlijkheid van contrapuntiek, luider en luider roepende Gods roem, immer stijgende tot dat overweldigende sopranen-orgelpunt - visioenen van klankschoonheid.
Het slotnummer kon gekozen zijn als waardeschatting van iedere stem afzonderlijk. In keer en tegenkeer wordt daarin de overwinning op den dood bezongen. Bij 't einde van iedere strofe galmt een Halleluja. In de 2de strofe bewonderden wij het heldere, fijnontwikkelde, lenige der sopranen en alten, in de 3de de tenoren, verreweg de mooiste van klankkleur; de bassen zongen de vijfde strofe met technische geacheveerdheid, in 't piano echter klonken zij een weinig mat; meer warmte van toon ware wel te wenschen. De eerste strofe met het geweldige Halleluja, de wonderlijke krijgszang (4 de str.) het plechtige slot (7de str.) gaven een prachtig summum van koor -, orkest- en orgelklank.
De uitvoering van gisterenavond behoort tot de schoonsten van dit seizoen. Onvergetelijk blijft o.a. de donkere doodsklacht (1ste Cant.) zoo vredig in kalme schoonheid en immer belicht door liefelijke fluitmelodiën, wegjubelend in een grootschen gloriezang aan God. Ook de sonore triomfklank der 2de Cantate, een schallende dankzegging aan Christus, redder in allen nood, dan de koninklijke Paaschzang en mevrouw Noordewier-Reddingius' gouden stem zijn durende heugenissen van schoonheid.
Dank aan den voortreffelijken bestierder van alles, den heer Averkamp, die ook nog een bijzonder deel aan dit concert had als kundig bewerker der niet geheel volledige partituren!