Tristan und Isolde
Terwijl onze bladen, na voor alle ethische beweegredenen ontoegankelijk gebleken te zijn, hoe langer hoe oorlogzuchtiger werden wegens het verlies van een paar koopvaardijers, had een dag na het torpilleeren der ‘Katwijk’ de Duitsche opvoering plaats van ‘Tristan und Isolde’ voor een vollen schouwburg en eene zeer dure menigte. De voorstelling vond grooten bijval, wat tot mijne pijnlijkste desillusies behoort, en een Duitsch marconigram kon met het volste recht dit algemeen applaus verklaren tot een politiek succes. De opvoering moet gerekend worden tot een der meest banale en onartistieke, zoodat ik niet behoef te vragen of de houding onzer landgenooten passend was. Hier uitten zich dus de Nederlanders! Eene plutocratische menigte, die in de vervlogen eeuw niet één muzikaal kunstwerk wist voort te brengen of wist te beschermen. Eene menigte, die drie honderd duizend soldaten tot hare beschikking heeft, van wie er twee honderd negentig duizend geene aandeelen bezitten in assurantie-maatschappen, in reeders-vennootschappen en overzeesche lijnen. Eene menigte, die volgens de berichten der oorlogszuchtig bladen ‘zeer ontroerd was door de gebeurtenissen der laatste dagen’. Bij-god, welk een komische warboel!
Het bleek ditmaal zelfs geen gewoon applaus, daarvoor was de vertolking te middelmatig; het werd eene manifestatie voor den Nabuchodonosor der Duitsche cultuur. Duitschland is het eenige land, dat zijne milliarden en kanonnen in de eerste plaats gebruikt voor de handhaving en uitbreiding der Duitsche psyche en een Duitsch kunstenaar of geleerde speelt in het leven geen andere rol dan die van een milliard en van een twee en veertig centimeter. Zij zijn de werktuigen der vreedzame verovering van het heelal, zij vormen eene onmetelijke collectiviteit, zij breiden zich onwrikbaar uit als eene goedverschanste loopgraven-linie, naar de vier windstreken, ieder draagt vrijwillig een etiket zijner Duitsche roeping en ieder is onverzettelijk geharnast met niets dan deugden. Gedurende meer dan veertig jaren heeft de universeele pers tot hun dienst gestaan, zoowel de Amerikaansche, de Engelsche, de Italiaansche als de Fransche. De geheele menschheid is een halve eeuw betrokken geweest bij de praestaties en het succes van een Duitschen tenor en eene Duitsche opera. Gabriele d'Annunzio hymniseert de Latijnsche unie, doch Debussy wordt uitgefloten te Rome, waar Strauss en Weingartner triomfeeren en Mengelberg uitsluitend gevierd wordt met Duitsche muziek. Mahler noemt Verdi's Troubadour ‘Kokotten-musik’ en is toegejuicht in het land der Italianen. En alle Duitsche kunstenaars, de uitnemende, de minderwaardige en onbelangrijke gelijken elkaar in dezen apostolischen ijver voor hun ideaal. De Duitsche troepen zijn Brussel binnengetrokken onder het spelen der Militär-marschen van Richard Strauss, Strauss, die zonder twijfel alle medeplichtigheid in de politiek van de hand zou wijzen, doch embleem werd van een regimentskapelmeester. Het is bij zulke hulpmiddelen niet te verwonderen, dat de middelmatigst denkbare zangerstroep hier nog ontvangen wordt met gejuich van een vollen schouwburg, het is niettemin even betreurenswaardig als overbodig.
Voor een volledige waardeering van een Duitsch kunstenaar is een inzicht noodig in de twee soorten individualisme, die de tegenwoordige beschaving beheerschen, het Fransche en het Duitsche. Het individualisme personifieerde zich in Frankrijk voor 't eerst in Descartes en zijne philosophie, in Duitschland in Luther en zijn protestantisme. Zij verschillen aanvankelijk niet belangrijk, maar later valt het onderscheid een weinig op. Bij de Franschen culmineert het met de groote revolutie, bij de Duitschers met de stichting van het keizerrijk. Het Duitsche individualisme, hoewel even absoluut in beginsel en theorie, is in de praktijk nooit toegepast, tenzij in-der-daad verzwakt. In het Duitsche temperament heeft het gevoelsleven een aanmerkelijken voorrang boven het verstandsleven, wat den Duitscher een beletsel blijft voor een volkomen isolement. Hierdoor is het Duitsche individualisme vanzelf een groeps- of een kudde-individualisme geworden en het practisch realisme, de real-politiek, welke elken Duitscher is ingeboren, heeft hem behoed voor alle gewaagde consequenties van het egocentrisch princiep.
Terwijl in Frankrijk het individualisme zich rationeel en logisch ontwikkelt tot zijn laatste gevolgen, de monarchie vernietigt, den staat loochent, louter negatieve doeleinden najaagt, ontwikkelt het zich in Duitschland tot louter positieve resultaten. In Frankrijk drijft men het tot volstrekte emancipatie en vrijheid van den enkeling, als oer-eenheid, in Duitschland tot de volmaakte mechanisatie van den enkeling, tot de geleidelijke groepsdiscipline, tot de vergoddelijking ten slotte van den Staat. De kleine eenheid bestaat slechts in de groepeering van de grootere, en deze slechts in de grootste. Zoo kan men in Duitschland geen enkel anarchisme aanwijzen, dat ten laatste niet georganiseerd en gedisciplineerd werd, geen enkele persoonlijkheid, die ten laatste niet onderdook in eene groep.
Uit deze massa-cultuur van gereglementeerde menschheid stamt de nieuwe Duitsche muziek, en de nieuwe Duitsche kunstenaar. Gelijk sommige prehistorische dieren, missen deze menschen alle fijnere geledingen van het organisme, van den hartstocht, van het diepere leven. En wij, in wier traditie van Van Eyck tot de Marissen de ingeboren nuance, de subtiele contour en de verre onder-verdeeling der atmosfeeren eene essentieele aanschouwing en neiging geschapen heeft, behoeven niet te aarzelen in onze voorkeur.
Men kan in Tristan passages aanwijzen, welke stammen uit Norma b.v., gelijk de werken van Wagner, Strauss en Mahler vol zijn van Italianismen. Dit is op zichzelf geen bezwaar, doch hoe hebben zij deze Italianismen gefalsifieerd? Door hunne individualiteit eenvoudig te vermenigvuldigen. Een gegeven rythme, een gegeven klank wordt een aantal malen verzwaard en wat bij Bellini een paar violen zongen en eene bekoorlijke sopraniste, wordt bij deze monumentalisten uitgevoerd door tien hoorns en acht trompetten. Alsof er aan de horizonten der kunst geene betere ontdekkingen te doen waren. Alsof men eene expressie doordringender maakt door haar compacter te maken. Waar blijft bij dit duizendkoppig systeem het instinctieve leven, de goddelijke sensibiliteit, het goddelijk vermoeden? Welke belemmeringen stelt het aan de individueele expansie van den hoorder en van den uitvoerder? Welke ruïnes maakt het in 't leven der psyche, die zich voortdurend geteisterd en overmeesterd ziet door de materieele kracht van het aantal?
Men weet, dat eene Duitsche zangeres in geweld tegen tien Fransche zangeressen opweegt. Zij zingt en heeft leeren zingen van uit een occulte menigte. Zij beteekent niets dan de x-waarde, welke zij voorstelt; zij kent geene ontroering, geene passie, geen vermurwing, geen angst, geen haat, geen liefde, geen poëzie, men mag zeggen, dat alle menschelijk gevoel haar vreemd is, wanneer zij zingt, maar zij bezit de macht der gecomprimeerde menigte, die zich in haar terugkent, zij heeft verder het collectieve accent van den heelen Duitschen staat. Zoo is ieder Duitsch violist (citeer, wien gij wilt) niets dan een koele, mathematische bureaucraat, doch één met den geheimzinnigen achtergrond van het ras, en een Duitsch politie-agent of tram-conducteur zou niet anders spelen dan de violist, wanneer hij de kennis had.
Het is eene geleidelijke ontwikkeling geworden. Ik heb Tristan gezien, die affiniteiten heeft met de schoonste bladzijden der dichters, met de meest verteederende liefdespoëemen. Hij was de betooverende drank, die onze onmiddellijke voorgangers onafwendbaar bedwelmde en alle componisten ondergingen Tristans invloed. Het geestesleven eener halve eeuw vloeide samen in deze muziek, die eenmaal brandde. Laten we nu aannemen dat de helft verouderd is.... de andere helft is vergaan in ‘Unser Wagner’ der twintigste eeuw. Alle aanknoopingspunten met een verleden, dat ons nòg boeit, met Baudelaire, met Villiers de l'Isle Adam, met Boeddhistische stroomingen en andere mystiek, alles waarin dit werk vibreerde en voor de helft waarlijk vibreeren kan, is opgeheven, genivelleerd, geschrapt door een stupiden kapelmeester en stupide vertolkers, wier eenige verdienste is longen te hebben om geluiden te maken als een misthoorn.
Wie van eene Duitsche opera-regie nog goed denkt, dien zal ik niet tot eene andere meening kunnen keeren, en wie ze naar waarde schat behoef ik niet te zeggen hoe smakeloos het was. Het is de stijl, die door onze oorlogszuchtige bladen jarenlang is begunstigd. (Vandaar dat een Lugné Poe b.v. hier leege zalen vindt, dat Pelléas et Mélisande nog altijd niet in Nederland werd gegeven, dat onze eigene zeer weinige goede werken met moeite twee opvoeringen per jaar halen.) Want het is de gewoonte der Duitsche operazangers om in onze hoofdsteden nog enkele goede recettes te maken, wanneer het seizoen in hun vaderland ten einde is.