Overzicht
Het is bijna staatsgevaarlijk om iets goeds te zeggen van Offenbach. Gelijk het vroolijke Weenen den toorn wekte van den grijzen Wagner (zie ‘Beethoven’ 1870) omdat het Rossini vereerd heeft in plaats van te blijven bij de puriteinsche muziek, zoo werd Parijs belegerd en ingenomen, omdat het Rossini vereerde en Offenbach. Want sinds de muziek gemoraliseerd is door de Duitsche ridders, wier trouw en kuischheid met veel hoorns en hobo's bezongen en geconsolideerd zijn door geciteerden Wagner, werden de vroolijke opera en operette de graadmeters der publieke immoraliteit, en elke operette van Offenbach kwam gelijk te staan met tienduizend niet-gereglementeerde hetaeren. Wat zal dus de nakomelingschap van ons zeggen, wanneer Amsterdam straks belegerd wordt en opgaat in vlammen, nu Offenbach hier herrijst te midden van het algemeene débâcle en door onze waarde tijdgenooten hardop wordt toegejuicht? Het was de schuld van Offenbach....
Ik beken, dat ‘Orpheus in de Onderwereld’ mij meer genoegen doet dan het Requiem van Brahms of eene lijkstatige Matthäus-Passion. Ik huiver voor de verheven commoties, die mijne epicureesche rust storen en bovendien vervelen. De eerste hemel der ontroering is mij liever dan de zevende, waar men hevig aangedaan en gebroken vandaan gaat met een aantal wenschen of verwenschingen, die niet vervuld worden. Wat zal ons stervelingen gelukkiger maken, een kunstwerk vol sereniteit en welzijn, vol rampen desnoods, of de metaphysische symphonieën en opera's, die het eerste en tweede gezicht plagen met iets zeer onzienlijks? Bij God, een sonnet van Petrarca is me liever dan de brieven van Paulus en zoo hebben er vele godgeleerden over gedacht; ik houd meer van deze godenparodie, welke zelfs den divienen Gluck uit het schimmenrijk haalt, dan van alle andere godenschemeringen en mystieke transfiguraties, die immer dreigen met het laatste oordeel.
Er is veel aangenaams bij de voorstelling van ‘Orpheus in de Onderwereld’, gelijk het Panopticum haar geeft. Ik zwijg over de drie Gratiën en de beenen van Cupido, die zonder twijfel meer treffen dan de pijlen van haar boog. Orpheus is te duidelijk Schubert in levenden lijve en de heeren regisseurs hadden beter gedaan hem te modelleeren als Röntgen b.v.; er werd zoo menige actualiteit in het libretto gebracht, dat ook deze gepast zou hebben en bovendien is Röntgen eene markantere verschijning. Ook Jupiter behoort niet tot de gelukkigste en edelste der goden, doch men vergeeft 't hem wijl hij 't IJzeren Kruis hangt om de meest idyllische danseres (wat succes had) en verlieft op Euridice. Deze Euridice nu is imposant van zachte, weeke Rubens-kleur en omvang; zij heeft het uitzicht van een groot en weelderig getapisseerd rustbed, waar men den puursten nektar schenkt en van de eene apocalyps in de andere zou raken. Zij en Cupido hadden zeker het succes der étincelles magiques uit Baudelaire's katten-sonnet, Hans Styx daarentegen het meest tastbare door een echt kunststuk van monotonie, waarbij een ieder zich in 't eerst verveelt en allen in 't laatst lachen als een serie goed geslagen gongs.
Deze bovenmenschelijken zijn de belangrijkste; en zoek hunne gevierde namen slechts in het programma. De muziek klinkt voortdurend geestig en bekoorlijk; hier en daar, vooral in 't eerste en laatste tafereel, niet zonder den weerschijn der eeuwige schoonheid, zoodat ook over onze arme harten de zon opgaat na de zinnen gestreeld te hebben.
De Fransche opera bracht eene herhaling van Charpentiers ‘Louise’. Welk werk is muzikaler dan ‘Louise’ en welk werk zou minder muziek bevatten? Het werd gecomponeerd van een zingenden en gevoeligen aether, het stuift liefelijkheden en verteederingen, het is romantisch en sentimenteel als eene opera van Wagner, even burgerlijk in zijn kern ondanks de muzen-kroningen en apotheoses van Parijs en de tekst der groote aria's is ronduit philisterhaft en feuilletonistisch. Met hoeveel distinctie en warmte zou dit werk gespeeld moeten worden om draaglijke begoochelingen te geven en betere emoties dan een roman van Eugène Sue? De mise-en-scène! Ik zat bijna in gezelschap van een Nederlandschen dramaturg, doch mijn nummer speelde me een booze part; ik had echter reden om me geluk te wenschen, want ik zou me den ganschen avond hebben moeten schamen onder het fluïdum zijner critiek. Welk eene toestanden! welk een wansmaak in de scène van het naai-atelier, in de Montmartre-scène, in de rol-verdeeling, die mij met afkeer, het publiek met verrukkingen vulden. Het was de triomf der banaliteiten, welke door geen enkel juist, geen enkel hartstochtelijk accent verontschuldigd werden.
Zulke onmiddellijke gloed evenwel voerde me bij Massenets Thaïs van deze week in den hoogsten roes, welke ik me van eene opera herinner. Het duet tusschen Athanaël (Roosen) en Thaïs (Mad. L. Dilson) bracht de geheele zaal in opschudding, die zuchtte onder de sublieme intensiteit van den zang en de muziek. Ook in de slotscène tusschen dezelfde twee ongeëvenaarde lyrikers leefden eene passie en schoonheid, welke we slechts van de Italianen kenden. Het ballet was gracieus en van goeden smaak. Thaïs zelf behoort vanaf het tweede tafereel tot de souvereine muziek en geen enkel ‘absoluut musicus’ heeft 't recht om minachtend te spreken van zulk een werk, dat de kunst der symphonikers in technische volmaaktheid, in rijke inventies en verbeeldingen, in atmosferische weelde altijd overtreft. Er is geen officieel componist der vorige eeuw, die ondanks alle geploeter geen stumper bleef naast meesters als Verdi of Massenet en de manie der conservatoria om liever de muziek te doceeren uit eene gebrekkige symphonie van Schumann dan uit eene Thaïs b.v., brengt de leerlingen jaren ten achter in hunne technische ontwikkeling. Men vergelijke eens het Prix-de-Rome-werk van een Fransch laureaat met de muziek van een Hollander, die reeds tien jaren componeert!